vrijdag 2 oktober 2009

adieu, voisine

Als je in de zomer door de vallei rijdt, langs de enige weg omhoog, dan passeer je wel af en toe een klein bordje met een klein zijweggetje, maar je krijgt geen idee hoeveel huizen er nog in het groen verborgen liggen. Pas in de winter ontdek je overal alleenstaande huizen en kleine hameaus (gehuchten) op de hellingen. Mensen hebben zich daar teruggetrokken en leven met weinig luxe en weinig gemak, maar met veel stilte en veel privé. Of noem het eenzaamheid. Want dat is het ook. Een vriend hier zei ooit: je wordt verliefd op dit landschap of je rent weg. Voor de meeste mensen is het te rauw om in te wonen. De verliefden omarmen het maar dat wil niet zeggen dat hun leven van hun leien dakje gaat...

Het huis het dichtst bij het onze is verlaten. De oude bewoner woonde allang in de stad toen wij hier kwamen. Hij had de kracht niet meer om hierheen te komen en hij had te weinig familie om zijn huis te onderhouden. Tenslotte stierf hij en zo ook de enige achterneef die er nog eens naar omkeek en niemand schijnt overgebleven of geïnteresseerd om het als erfenis in ontvangst te nemen. Het klassieke Cevenolse huis met het leistenen dak is nu in alle rust voetje voor voetje en steen voor steen aan het instorten. Dat doet pijn aan de ogen, maar we zijn niet bij machte daar iets aan te doen.

Naast dat huis woont 'la voisine', zoals we haar al jaren noemen. Of ze woonde daar, we weten het niet meer. De hele winter hebben we haar niet gezien en deze zomer verschenen van tijd tot tijd mensen die haar huisje voor een paar vakantieweken leken te hebben gehuurd. Voisine woonde hier al zo'n 25 jaar en was absoluut verliefd op deze plek. Hoewel ze regelmatig een tijdje verdween en zelfs een periode overwoog om naar Spanje of de Canarische eilanden te emigreren, kwam ze altijd terug. Ik kan hier toch niet weg, zei ze dan, en doelde op de magische aantrekkingskracht van de plek, waaraan ze zo gehecht was. Maar de onverzettelijke hardheid van de natuur gingen haar vaak niet in de kouwe kleren zitten en konden haar grimmig maken. Maar altijd was ze op een dag weer open. Dan hielpen we elkaar, hielden elkaar af en toe gezelschap met verhalen en begrip, kwamen overeen hoe we met het water omgingen of hoe laat we wel of niet met de schetterende Landrover konden passeren. Zulke dingen. Het viel ons wel op hoe ze de hele vallei bij elkaar kon roddelen en tegelijkertijd beweren van niemand te willen weten, omdat ze het zelf wel uitzocht. Ze kon zelfs ineens ontembaar boos zijn omdat we stenen van haar gestolen zouden hebben, maar dan uitten wij spontaan onze oprechte verbazing en lieten haar betijen tot de rust terug was.
Ze was pas echt uitdagend vrolijk als ze een man ontmoet had, altijd een misschien wel moeilijke maar fantastische kunstenaar, die wie-weet-wie-weet weleens DE man kon zijn die haar eenzaamheid zou komen stukslaan. Na iedere mislukte poging om een relatie tot bloei te brengen, was niet alleen haar huisje te klein, iedereen in een straal van pakweg vijfhonderd meter stond steevast in de weg. En ze droomde weer van gelukkig worden ver van hier. Dan wilde ze haar huisje verkopen voor een zo belachelijk hoge prijs, dat je er donder op kon zeggen dat het niet zou lukken. Vervolgens was ze daar dan eigenlijk weer blij om en bleef zitten waar ze zat.

Voisine was dus een eigen-aardige, een extreme. Soms leek ze 'matteklap', wat niet helemaal vreemd is bij een te lang eenzaam leven. Overal woont dan een potentiële vijand, want iemand moet het gedaan hebben, al die onverdiende kou, al die chaos in de botten. Buren zijn dankbare wezens om naar te wijzen. Maar achter het slordig onvrouwelijk voorkomen, met haar uitgegroeide permanent en haar schelle harde stem, haar eigenzinnige onwrikbare overtuigingen en haar boosheid, school haar grote kinderlijke liefde voor het licht en het water, voor de geschiedenis van deze streek, voor ruwe mannen en hun kleine hart, voor het duistere binnen van haar huisje en de spinnen die er woonden. Ze kon lachen om zichzelf en dan aten we als klassieke buurvrouwen een halve taart op, dronken een fles leeg en spraken elkaar moed in bij ons geploeter.
Voisine was een uitdaging van een buurvrouw. Je wist nooit hoe de vlag zou hangen, maar ze was gewoon Voisine en ze hoorde erbij. Ze was een beetje als de zomer en de winter, ik mocht haar wel.

De juiste afstand en de juiste verbondenheid houden met de mensen om je heen, het is niet gemakkelijk. Met Voisine vonden we nooit het goede midden. Vooral Tony moest het zo nu en dan ontgelden. Dan begon ze plots te schelden en op iedere vraag of verontschuldiging besloot ze dan geen stom woord meer te zeggen. Als we dat wilden begrijpen, dachten we algauw: misschien omdat hij een man is en niet te pakken, misschien omdat hij zich hier alleen redt met al het uiterlijk en innerlijk ongemak, misschien omdat hij niemand nodig lijkt te hebben en zij hetzelfde probeerde... Als het ijs niet smolt en niets hielp, kreeg ze van Tony wel een of ander lik op stuk en na een periode van afkoelen, was er altijd weer vriendelijke toenadering gekomen en wat meer op onze hoede geraakt, hadden we er het vergeten en vergeven voor over, want een goede relatie met je buren is hier nog belangrijker dan in de stad. Als je schoorsteen door de storm van je dak vliegt, een muurtje door de vloedgolf van regenwater ineenstort of als je alleen bent en op een gladde rots een gat in je gezicht valt en een dokter nodig hebt... van tijd tot tijd ben je maar al te dankbaar dat je je buur kunt aanspreken en dat die gewoon zonder vragen in gang schiet. We zijn met weinig, dus we zijn extra kostbaar voor elkaar.

Toen, op een onopvallende zaterdagochtend, lag er een brief in de bus. Een brief van de burgemeester waarin stond dat er aanhoudend zoveel klachten uit de directe omgeving over Tony waren geuit, dat hem dringend verzocht moest worden zich toch eens in te zetten voor een betere verhouding met de mensen in de buurt.
???
Bam!
We begonnen te roepen van verontwaardiging, we lazen hem nog eens en nog eens, die brief, we stelden ons alle mogelijke vragen en we begrepen er niets van. We dachten dat we het eigenlijk met iedereen aardig konden vinden en als het niet altijd aardig was, dan was het dat tot dan toe wel altijd geworden, als het erop aan kwam. Ja, we wisten van mensen die elkaar tot goeie vijanden hadden gemaakt, maar wij kenden die vijanden en dronken en babbelden met de een en met de ander. We hebben nogal gewillige oren. Onze relatieve vreemdelingenstatus geeft ons de kans een beetje boven het dorpsgewoel te staan, terwijl we geen buitenstaanders zijn die er niet bij horen. Eerder integendeel. Maar alles is veranderlijk. Of verraderlijk...

Na drie bezoeken van Voisine had de burgemeester geen andere weg gezien om haar geklaag het hoofd te bieden dan haar te verzoeken haar relaas op papier te zetten, dan kon hij doen wat de reglementen hem voorschreven te doen: een officieel verzoek aan Tony sturen om zijn gedrag te veranderen, zodat de gemeenschap geen last meer van hem hoefde te hebben. Hij kreeg inderdaad die brief van haar en deed daarna het nodige om 'van het gezeur af te zijn.' Na een paar dagen bekomen van de schrik, belde Tony hem op. De burgemeester mocht hem de oorspronkelijke klachtenbrief niet sturen of geven maar wel laten inzien. In het gemeentehuis heeft hij wekelijks spreekuur, in een kamertje van anderhalf bij vier meter, een soort gang dus, en eenmaal daar beland, sloeg Tony pas echt achterover. Een eindeloze reeks misdragingen, van allerlei aard met de data erbij tot in jaren terug, stonden hem van het papier aan te gapen. Ondertekend: Voisine. Het ging natuurlijk over water, over stenen, over brandhout, over de weg, over geluid, over taal, nou ja, over alles waarover buren en dorpsgenoten op de campagne traditioneel (kunnen) botsen. Voisine schetste de autoriteiten de volstrekte onmogelijkheid om nog adem te halen met zo'n buurman op tweehonderd meter afstand. Wat misschien nog het meest toesloeg was de mededeling dat ze ook de politie had moeten inlichten, met dezelfde brief, om bescherming te vragen, want nu ze eindelijk haar ware beklag moest doen, zou de verschrikkelijke buur zeker wraak komen nemen en was ze niet meer veilig. Tony wist niet meer of hij moest vrezen of lachen. Zeker was dat hij een spiegel kreeg die hij nog niet kende.
De burgemeester stelde hem gerust en vertelde verhalen over hameaus waar het minstens zo 'erg' aan toeging, zo niet nog vele malen grimmiger. Hij zei erbij dat hij geen andere weg had gezien om het zuigen van aandacht en energie van Voisine het hoofd te bieden, want tegen haar praten om de zwarte stormen te luwen had geen enkele zin gehad. 'Zo is ze, zo kennen we haar al jarenlang,' zei hij geruststellend tegen Tony, 'trek het je niet teveel aan. Ik kan het alleen niet meer opbrengen de helft van mijn tijd bezig te zijn met mensen die het niet kunnen laten om anderen zwart te maken, om redenen die ik niet eens meer weten wil. Je hebt geen idee hoezeer ik hier word aangesproken op ruzies en meer dan ruzies in hameaus, waar ik tenslotte niets aan kan doen. In mijn eigen hameau is het zo bar en boos dat je er niet zou willen wonen. Ik trek me terug in de formele weg. Ik moest je die brief schrijven en ik moet je nu met lege handen naar huis sturen.'
Wat ga je daar thuis dan mee doen?

Tony zag er geen brood in om Voisine nog op te zoeken. En Voisine zocht hem niet meer op. Ik overwoog om op haar af te stappen als ik haar zou treffen, al wist ik niet precies wat ik zeggen zou, hoe ik openen moest.
Maar Voisine was niet thuis en is nooit meer thuisgekomen. Ze heeft zichzelf hier weggepest. Ik wist niet dat het bestond, maar je kunt niet alleen anderen wegpesten, je kunt ook jezelf wegpesten. Het vallen in de kuil die je voor een ander dacht te graven.

Je kunt hier, geholpen door de harde schoonheid van de plek, vrede vinden met de eenzaamheid waaraan we uiteindelijk allemaal liever zouden ontsnappen en met de angst in jezelf dat er niet genoeg voor je is, van eten of water of warmte, dat je niet genoeg zult hebben en nooit genoeg zult zijn. Je kunt ook zichtbaar of onzichtbaar hol worden van binnen of te vol van jaloezie en ijl geworden dromen. Dan word je dof en zuur en om niet te verkommeren moet je je naar buiten keren. Goedschiks of kwaadschiks. Om je koers te veranderen. Als je verwelkt en je verliest je bladeren, dan wil je nog wel wachten op een nieuw seizoen, maar als het winter blijft en maar winter blijft en nergens zie je de lente komen, wat dan? Als onze koers echt veranderen moet, omdat we anders stikken, en niets helpt, dan willen we op een dag nog wel eens gaan slaan. Ik weet hoe we gaan slaan. Je wilt niet slaan. Je moet slaan. Je moet van je plek. Je moet uit je verstopping, uit die verdroging, uit dat onophoudelijk rammen van de storm op je deur. Het beest moet de buik uit. Iets moet je doen om adem te halen. Iets moet je forceren om wat op slot sloeg los te breken, open te beuken. Er is altijd een verhaal. Er is altijd een verdediging. Er is altijd een verklaring. Ook als je hem niet kent. Zwart is hard. Schimmel moet weggesneden. Lijken begraven, verbrand. Je zit in een klein huisje, ergens in de bergen, en niemand heeft jou nodig. Als je dan jaren je best doet en er komt toch geen lente, dan komt die dag dat je begint te slaan. En je kunt heel vertrouwd worden met slaan en ervoor zorgen dat je zelf totaal niet ziet dat je slaat. Je kunt zelfs zo goed leren slaan, dat het slaan zelf onzichtbaar wordt. De wereld zit daar vol mee, barst ervan uit haar voegen.

Hoe dan ook, het is Voisine gelukt hier weg te komen, zonder de man van haar leven te vinden (heb ik maar van horen zeggen..), zonder te emigreren en zonder het bordje 'te koop' in de tuin.
Ik bedoel dit niet cynisch. Ik heb geen leedvermaak. Ik vind het jammer. We hebben te weinig gelachen en te weinig van elkaar geleerd.

Met mensen, je weet het nooit. Ik houd niet van mensen, zeggen wij elkaar soms. We menen dat eigenlijk ook. Mensen maken je onvrij. Ze bezetten je. We zijn zelf al mensen, we hebben onze handen al vol aan onszelf. We zijn zo'n ingewikkeld soort. We moeten er al zo hard aan werken om onze energie te behouden om de teugels over onszelf als kleine mens niet te verliezen. We doen natuurlijk ons best van mensen te houden, maar dat lukt toch pas echt op het moment dat we onszelf even helemaal niet in de weg zitten. Als we voor een moment onaantastbaar kunnen zijn omdat we transparant zijn, nergens aan verkleefd en tegelijk helemaal hier in onze vorm zijn. De voeten op de aarde, het hoofd hoog en open. Eerlijk gezegd is dat vrij zeldzaam. Ondertussen bewegen we ons onder de valleibewoners en vooral Tony is iemand die de afgelopen jaren met veel vrolijkheid en open hart door het sociale hoofdstuk wandelt. Maar dat doet niets af aan zijn inzet en training om hier onafhankelijk en autonoom te zijn en te blijven. Hem kennende snap ik best dat veel mensen hier niet veel van hem snappen... Misschien is hij voor sommigen verraderlijk?
In de affaire Voisine moest hij veel geduld hebben, nadenken, slikken en vooral geconcentreerd en subtiel blijven kijken om erachter te komen wat hij van zichzelf in die spiegel van haar zag. Het heeft geen zin te ontkennen dat je er zelf bij was als mensen tegen jou in het harnas gejaagd zijn. Natuurlijk had hij veel zin om te vloeken en moest hij veel zwijgen maar ook praten om een beeld op het netvlies te krijgen dat paste bij het verhaal. Veel keus was er niet. Een dikke jas van onverschilligheid aantrekken, daar word je tenslotte niet warm van.

Eigenlijk is het hier dus allemaal gewoon hetzelfde als waar dan ook. Het midden zoeken tussen sociaal zijn en eenzaam,.. nee, zowel het een zijn als het ander, zowel deelnemen als terugtrekken, zowel verdragen als op je strepen staan, zowel gerespecteerd kunnen worden als benijd of verguisd. Het ziet er iets anders uit dan in een willekeurige Hollandse stad, maar het werk is hier niet anders. Het is hier gewoon een dorp van jewelste. Sterker nog. Al die hameaus zijn ingedikte dorpjes. Met 10 mensen op een kluit wonen is kwetsbaarder dan met 100 of 1000. Zo beschouwd ligt de franse campagne vol met tijdbommetjes. Sommige huizen als dat van ons liggen redelijk los van een kluitje en dat geeft meer privé. Dat heeft zijn voordelen, maar dat blijkt dus maar relatief.

Je hebt altijd jezelf nog, kun je denken. Kun je voelen. Kun je zelfs voelen zonder rancune, zonder gemis. Maar welk zelf is dat?
Ik vind het het allermoeilijkste, dat ik steeds meer moet ontdekken dat ik dát zelf, dat kleine menselijke zelf dat je in zulke botsingen zuigt, dat je raakt en opwindt en in het gevecht wil trekken tot je stijf staat in je gelijk of omvalt van de klappen, dat aantrekken en afstoten, het zuigen van energie, het verliezen in emotionaliteit... ik wil het helemaal niet meer hebben. Ik ken het net als iedereen, maar ik wil niet meer mee.
Ik weet nog niet hoe ik me vriendelijk moet blijven verbinden en toch dat opgewonden en opwindende zelf erbuiten moet laten, asociaal en ontoegankelijk voor het hele spel van menselijke 'inter-dingen'. Sociaal én eenzaam zijn. Alweer de paradox. Ik weet niet hoe, maar ik weet dat ik dat wil.

Adieu, Voisine. Het ga je goed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten