zaterdag 26 september 2009

verloren

Mijn vriendin H. voelt zich verloren. Ze schrijft me vanuit de grote stad. Ik luister veel gesprekken af, zegt ze, en ik stel me het terras voor waar we vaak samen zitten en waar ze nu uren alleen zit. De mensen praten maar, zegt ze, over wanneer het weer weekend is en in het weekend over de maandag dat ze weer moeten werken. Ze zijn er niet, ze zitten in de toekomst, alleen maar daar. Praten om te praten, het wordt steeds moeilijker. Ik weet precies wat ze bedoelt. Dat gevoel van niet veel meer te melden hebben. Je zoekt mensen op om ertussen te zitten, terwijl je je ervan afgescheiden voelt, maar steeds weer alleen zijn doet je hoofd op hol slaan en maakt je bang, al weet je soms niet waarvoor. Dat gevoel van verlorenheid dat je niet kunt oplossen door onder de mensen te gaan. En toch doe je dat. Alle krijgers kennen dat. Het is een fundamentele oefening in eenzaamheid, waaraan we niet kunnen ontkomen, omdat we mensen zijn die hun oorspronkelijke stem willen vinden. We moeten de weg vinden die enkel van ons is en daarvoor moeten we ook tussen de ontelbare wezens om ons heen zoeken. Doelloos tussen de mensen zitten en verloren zijn, steeds maar weer, tot we een draadje en nog een draadje vinden om onze eigen weg te weven, ik geloof dat niemand van ons eraan ontkomt.
Misschien gaat het ooit voorbij.

Juist in die dagen dat we elkaar schreven over dat gevoel van verlorenheid, gebeurde het.
Het was opgehouden met regenen, er was wat licht in het zuiden, de flanken van de berg waren weer tevoorschijn gekomen, precies dezelfde flanken die twee dagen eerder in de wolken waren verdwenen. Alles was stil, behalve het water. De waterval was voller, met een forser gebruis markeerde hij de stilte.
Ik sta onder de douche en plots zie ik een vreemd beest aan de overkant van het water tussen het struikgewas en de zware vermoeide bomen. Van achter het badkamerraam kijken we opgewonden toe. Spontaan beginnen we te fluisteren.
'Het is een geit' zegt Tony en ik direct erbovenop: 'welnee, dat is toch geen geit, zie jij hoorntjes of knobbels op die kop?'
'Nou.. ja, misschien wel ja.., die kop is bijna zwart!'. Hij tuurt met zijn neus tegen de ruit.
'Ja, maar de vórm van die kop. Bestaan er geen schapen met zwarte oren? Het heeft de kroezige vacht van een schaap, een beetje weinig wit, maar toch..,' ga ik eigenwijs verder.
'Een schaap? Welnee, dat kan geen schaap zijn. Het is veel te groot voor een schaap. Het is misschien een wilde geitensoort, van de andere kant van de berg. Ik heb ervan gehoord.'
De 'schaapgeit' krijgt ons in de gaten. Het staat plots onbeweeglijk, staart ons aan. Wij staren vriendelijk terug.
'Die kop is toch echt een schapekop, denk ik eigenwijs. 'Kijk! Er zit iets oranjes aan zijn oor, een hoe-heet-zoiets, een merkteken, je weet wel, het is niks geen wilde!'
'Daar heb je gelijk in, verdomd.'
We lopen naar buiten. Als het dier niet wild is, kunnen we er gerust een beetje tegen gaan praten. 'Hey, Charley!' begint Tony. 'Wat doe jij daar? Waar kom je vandaan, jij. Kunnen we een beetje praten..?' Nog steeds staat hij (of zij..) ons onbewogen aan te kijken.
'Ik blijf er een schaap in zien,' begin ik nog eens.
Wat doet het er eigenlijk toe?
'Het is een geit, het is echt geen schaap.'
Ineens draait het beest zich van ons af en begint rustig hier en daar wat groen te trekken en te knabbelen. Het kan hem of haar duidelijk geen zier schelen wat ons bezighoudt.
'Die staart! Zie je die lange staart,' roep ik uit, 'wat is dat merde voor een beest?'
Nooit een schaap gezien met zo'n lange dunne staart.'
'Maar ook geen geit...'

Onverstoord kauwend wandelt het beest weg en verdwijnt achter een rotsblok. We wachten nog even, turen tussen de bomen maar hij is verdwenen. We willen zoeken op het net naar de identiteit van het beest, maar we hebben geen bereik, na het onweer van de dag ervoor is het signaal weg.
'Hij was zo groot als een paard!', zegt Tony. 'Welnéé,' reageer ik, 'hij was misschien een meter hoog.' 'Bokken kunnen heel groot zijn.'
'Dat weet ik ook, bokken kunnen kolossaal zijn, maar hij met die kop... Van wie of welke kudde zou hij kunnen zijn? Wie houdt hier nog schapen in de buurt?'
'Niemand meer, zover ik weet' zegt Tony, 'maar ik zal eens wat rond bellen.'

Regelmatig zwerven hier jachthonden in de buurt rond, meestal verloren gelopen na een zondagse jachtpartij en achtergelaten door de jagers. Ze zijn moe, uitgehongerd, hees van het blaffen en in de winter verkleumd van de kou. Die willen nog wel eens aankloppen, als honger of kou hen teveel wordt. Om hun nek hebben ze altijd een telefoonnummer van hun baas. Volgens de traditie krijg je een stuk everzwijn voor de zorg, want het kan wel even duren voor de jager kans ziet zijn hulpje op te halen. We hebben eens een ongelooflijk treurige lobbes van een bibberende hond hier gehad, die luisterde naar de naam Oscar. Toen hij hier aan kwam, waren we onmiddellijk plat voor de ontzaglijk meelijwekkende ogen van het beest. De meest trouwe smekende ogen die ik bij een dier ooit heb gezien. De overgave waarmee hij er ellendig aan toe was en zijn trillende eenzaamheid in onze handen legde, was ontroerend. Teetje de poes wou hem absoluut niet binnen hebben, dus moesten we Oscar buiten laten in een doos met een deken en drie blikken kattenvoer, in een pak sneeuw. We leden er bijna even hard onder als Oscar zelf. Hij hield niet op met bibberen en janken. Toen hebben we de woede van onze dierbare poes op de hals gehaald en Oscar een plekje gegeven onder de trap óp die warme deken. Zijn baasje, slager in het dorp, kwam hem pas de volgende dag ophalen. Zonder zakje everzwijn, maar dat was eigenlijk maar gelukkig, want zwijn is geen favoriete lekkernij voor ons.
Gedwee liet Oscar zich meetrekken en in de 4x4 stoppen. Zijn baas had er duidelijk de pee in dat hij zo'n eind moest komen rijden voor zijn hond. En Oscar zag er bepaald niet naar uit dat hij talent had voor de jacht. Hij leek eerder geboren te zijn om een beetje tussen een kudde schapen te scharrelen en er hier en daar eentje op de vingers te tikken als hij te ver uit het zicht raakte, dan zenuwachtig op zoek te gaan naar neergeschoten wild. Bij ons heeft hij iets achtergelaten, de goede oude lobbes, want iedere jachthond die we sindsdien horen blaffen ergens op de bergflank of die bij ons aankomt om thuisgebracht te worden, noemen we sindsdien een Oscar. Maar eerlijk gezegd heeft geen van hen ons ooit zo geraakt als de ware Oscar, de verloren hond.

De eerste telefoontjes voor het 'schaapgeitbeest' leverden niets op – geen schapen meer of niemand thuis – en aangezien het dier was verdwenen, lieten we het er even bij.
Maar de volgende dag staat ze plots pal achter de molen ijzig kalm een hapje te eten. En dan begint haar bezoek pas echt en vindt haar hoogtepunt in pontificaal een kwartiertje in de badkamer staan en door het raam naar buiten kijken, precies waar wij haar voor het eerst bespeurden. Ze is nu definitief een schaap, definitief een vrouwtje en onmiskenbaar zwanger. Doodstil staat ze op haar hoge poten voor de douche op het blauwe matje. Met de lange dunne staart mept ze vliegen van zich af als een paard. Ik staar met eenzelfde gespannen aandacht als waarmee zij daar onbeweeglijk staat, naar haar strakke dikke buik en en zie het lammetje daarbinnen bewegen onder de golvende blauwgeaderde huid. Een zwaar zwanger schaap in de herfst in mijn badkamer. Pourquoi pas?
Ik stel me al de bevalling van een lam voor, waarbij ik dus helemaal niet weet of en wat en wanneer ik iets zou moeten doen, maar pourquoi pas?
Daarna wandelt ze rond, de trappen op en af, overal etend, overal schijtend. Dan legt ze zich te slapen op een schaduwrijk plekje, terwijl Teetje met dikke staart in het raam van de molen zit en haar stevig in de gaten houdt. Zo blijft ze uren rond het huis en op een gegeven moment wordt het al zo gewoon dat Tony en ik rustig verder gaan met ons werk en het schaap schijt ook rustig verder. Totdat ze de molen binnen wil gaan en Tony de deur voor haar neus dichtdoet. Als ik naar binnen wil, moet ik haar bij de nek pakken en flink kracht zetten om haar voor de deuropening weg te trekken en om te keren. Het lijkt wel een ezel, denk ik.

Tenslotte belt Tony een boer in Montselgues, het dorpje boven op het plateau, die schapen schijnt te houden. De man is hogelijk verbaasd, want hij mist geen enkel dier in zijn kleine kudde. Het nummer op het merkteken van het schaap zegt hem niets.
'En wat moeten we nu doen?' vraagt Tony en de man antwoordt eenvoudig dat hij ook geen idee heeft. 'Hoe lang kan een schaap zich alleen redden?'
'Een paar maanden, als het moet,' zegt de man, 'pas alleen op voor uw tuin, want daar blijft dan wel niets van over.'
'En als ze moet bevallen?'
'Dan bevalt ze. Ja, en als de winter invalt, tja, dan wordt het zwaar. Dat redden die beesten niet.'

Diezelfde avond verdween het schaap. We hebben haar niet meer gezien. Bizar genoeg kwam er een paar dagen later wel even op een middag eenzelfde lange-staart-schaap voorbij. Hij passeerde gewoon en verdween voorbij de bocht in de weg omhoog. Het was er één zonder dikke buik. In al die jaren nooit eerder zo'n beest gezien en nu wandelen ze voorbij of het de normaalste zaak van de wereld is. Of kwam deze even langs om ons aan het andere verloren schaap te herinneren? Of aan alle verloren schapen? Verloren? Ze zagen er bepaald niet verloren uit. Ze bleven hoe dan ook stevig op hun poten staan, ze bleven eten, bleven schijten en wandelden weer eens verder als het hen uitkwam. Ze hadden voorlopig niemand nodig.
Als ze moeten bevallen, bevallen ze en als de winter komt, komt de winter, zegt de nuchtere kenner.
Nu ik dit opschrijf begin ik bijna te twijfelen of ik dat tweede schaap echt heb gezien. Of dacht ik steeds aan het zwangere schaap en of het allemaal wel goed met haar ging?
Ik blijf een beetje met een raadsel achter. Het raadsel van de verloren schapen, die verdomd eigenzinnig en zelfstandig blijken te zijn.

Ik schrijf mijn lieve vriendin H.: houd moed, verlaat de stad als ze op je valt, pak een boom of ga even gillen op de hei. Zoek iemand op die niet teveel vraagt en niet teveel kwijt moet. Laat ons niet teveel van elkaar vragen en teveel aan elkaar kwijt moeten.
En ik vertel haar natuurlijk over het verloren schaap.
In haar antwoord lees ik:
'Soms droom ik wel eens dat ik bij jullie ben. Het is alsof ik er dan geweest ben en dan kan ik weer voort.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten