zondag 28 juni 2009

het is heet. overal beten. en ik weet het niet.

Het is heet. Overal beten. En ik weet het niet.
Tony is buiten brandend bezig met keien en leien een traptree te bouwen.
Ik achter het raam. Weet het niet.
Hoor hem soms brullen. Tegen vliegen of tegen kattenstront in het bouwzand of tegen dat werk dat zich niets aantrekt van pijn in kuiten of tennisarm? Of misschien brult hij tegen mij, die achter het raam zit om te schrijven en het niet weet?
Ik weet het niet.
Ik moet schrijven over pijn doen, dacht ik aan het ontbijt. Dat we elkaar pijn doen en dat we dat slecht kunnen. Hoe kunnen we een ander pijn doen zonder al te veel pijn. Ja, paradox. Leren in die paradox te staan, leren een ander pijn te doen.
De hele morgen bleef dat woordloos in mij doorsudderen. Dan loopt mijn lichaam hier wel rond en ik weet wat ik eet, maar verder niet teveel vragen alsjeblieft.
Ik ben gek. We zouden toch moeten leren elkaar geen pijn te doen?

Oké, niet over pijn.
De wereld wil dat je vrolijk en zomers bent. Het leven moet leuk. Ja, graag.
Ik wil dat wel, maar...
Nee echt, ik heb de halve nacht gedanst met een hoop bewoners uit de vallei op het pleintje aan de voet van het Romaanse kerkje in Thines, het nabije adelaarsnest dat machtig mooi is, maar..
Altijd maar weer 'maar..'.
Jeroen Brouwers heeft eens gezegd dat alleen slechte schrijvers veel 'maar' schrijven. Kun je ze zo aan herkennen. (Hoop dat ik me dit juist herinner. Ik wil er niet aan denken Heer Brouwers verkeerd te citeren..)
Ik zit aan het ontbijt en iets wil het hebben over pijn doen.
Ander onderwerp?
Graag.
Over het eeuwig evenwicht zoeken tussen ziel en techniek bij muziek. Ja, bij het schrijven ook. Bij het maken van jam zelfs. Het bouwen van traptreden.
Beter?
Bestaat dat: beter?
We spraken over dat spanningsveld, met vieren aan de tafel, tussen soep en sla. Over samenbrengen van ziel en techniek. De overgave, de aandacht, de inzet én de wetenschap, de vaardigheid, de kunde. Hoeveel techniek is nodig voor een kunst? Tussen verfraaien en verfoeien van techniek. Moeten we ons vòòr alles verlaten op de kracht van de passie, de concentratie, de aanwezigheid? Techniek kan zo hevig in de weg zitten! Maar ze kan ook zo vreselijk ontbreken.
Met ongebreidelde hartstocht en ongebreidelde vorm kunnen we niet spreken, noch verstaan worden. Te strak in het pak snoert ons dan weer de keel, snijdt het hart eruit. Hoeveel van onze energie moeten we in het één investeren naast hoeveel energie in het andere?
(Naast? Nee, niet naast...)
De ziel is wel het belangrijkst, voelen we samen aan. Alles erin storten wat je hebt, wat je bent. En nog een tandje meer. Zonder ziel geen zaligheid...
Het niet volbrengen van dat wankel evenwicht en dus van de magie van het kunstwerk dat je droomt, dat kan pijn doen. Je werk leeft niet. En jij, hoe leef jij dan?
En het gaat alweer over pijn.

Pijn, oké. Mijn vriendin M. zegt graag lachend: 'lijden is niet erg, als het maar véél is.'
We hebben ervaring. Met iemand pijn doen en ook met diegene zijn die de pijn krijgt.
Soms willen we elkaar pijn doen. Genoegdoening, straf, wraak. Dat is kinderlijk begrijpelijk. We snappen ook dat we elkaar pijn doen, terwijl we het niet willen. Per ongeluk. Zonder ervan te weten. Sorry! Op zijn minst zonder het te bedoelen. Nogmaals sorry!
Ik weet niet waar te beginnen met schrijven.

Tony staat nog altijd in de brandende zon en vraagt zich af hoe de lijn van de leistenen trap zou moet lopen. De helling en de ongekozen kale keien die daar onwrikbaar liggen te liggen, vertellen niet eenvoudig waar een volgende tree moet komen, in welk lijnenspel. Of moet er beter een klein plateau tussen de treden om zoveel mogelijk trouw te blijven aan de beste hoogte en beste diepte van iedere tree. Beter een paar goede treden en daarna een plateautje, dan een reeks te kleine of te hoge treden. Tony heeft de ideale maten al eerder ontdekt en toegepast: onze benen en voeten houden van treden die ongeveer 17 cm hoog zijn en 35 cm diep. Dat is een lekkere trap. Maar rotsblokken onder een laag aarde, houden met lekkere treden geen rekening. Ze komen tevoorschijn zoals ze zijn en dan begint onze kunst. Zij willen en zullen ons op onze trap desnoods voor eeuwen dragen, maar wij weten van de hoogte en de diepte. Wij hebben de techniek en we storten onze ziel erin. Zo staat Tony te meten, te puzzelen, te waterpassen en te turen in zijn verbeelding om te zien wat er nog niet is. De zon brandt en de vliegen vreten hem op.

Hier is dus dat moment dat zich al aan paar uur laat aanvoelen. Ik zit aan mijn tafel te dwalen en niet te weten wat ik vandaag met welke woorden wil proberen te raken. Het kost tijd. Je moet rommelen, schuiven, deleten, opnieuw beginnen, ander onderwerp... Je moet het eenvoudig nog even niet hoeven weten. Je moddert, maar hoe dan ook moet je gehoorzamen aan iets. Je moet doorzetten, grondwerk doen, trouw blijven, uitstel is afstel, opdracht is opdracht, dat tandje erbij steken. Want juist dat is gehoorzamen aan iets. Zonder een greintje garantie. Je zwerft over het net, je pikt op, je smijt weg, je pakt jezelf bij de haren.
Leren pijn te doen, durven pijn doen. Hop, daar is het weer. Intuïtie is een mooi woord, waar je een warm en wijs gevoel bij kunt krijgen, maar dat vastbijterig karakter, ik weet niet of dat warm en wijs is. Een beeld klopte aan, je had je oren open en nu wil het niet meer weg. Je weet niet waarom en je weet niet hoe.
Ja, je wilt vrolijk en zomers, maar het gaat over pijn doen. Er zit gewoon niets anders op. Het is kut, maar het is. Nee, je snapt het niet, maar ga maar zoeken. Ga het maar snappen. Begin ergens. Je weet dat het niet uitmaakt. Tenslotte zal het komen. Je weet dat. Nee, je weet het allemaal niet, maar ergens weet je het toch. Dat heet vertrouwen. En trouwens, ook zonder vertrouwen moet je voort. Je schrijft een zin. Daarna een volgende. Zoals hij een steen oppakt, draait, neerlegt, verplaatst, verruilt, weglegt, kiest, probeert, opbouwt, afbreekt.

Techniek, regel één. Je moet beginnen. Luisteren, horen, dan laten klinken. Zeg maar wat.
Leg die stenen neer, zomaar. Misschien slaat het nergens op. Schrijf gewoon wat op. En ga erachter aan. Duiken. Springen. Pak ze weer op, die keien en leg ze weer neer. Omdraaien. Alles laten draaien. Werk is werk. Je weet het niet. Zoek. Zet er nog een tandje bij. Schuif de woorden, de stenen, draai ze om, verander hun richting, de voeglijnen, snijd de randen bij.

Ik schrijf, ik kijk niet naar het scherm, ik tik woorden, terwijl ik duik en spring. Het begin is eindelijk begonnen.
En dan zijn stem in mijn rug: 'wil je even komen kijken naar de lijn van de trap, want die spreekt niet voor zich...' Met de toon van Tony.
Au!!

Ik trek mij traag weg van mijn tafel. Terwijl ik mijn stoel naar achter schuif neem ik een besluit: laat mij mijn aandacht mee naar buiten nemen, ik ga de tijd nemen voor de trap. Ik kijk mee, ik schuif, ik overweeg, ik probeer. Ik neem de tijd, vind ik. Ik heb alle aandacht, denk ik. Tenslotte ontdekken we de juiste lijn en het evenwicht dat eruit volgt. Het plaatje valt op zijn plek. Altijd mooi om te ervaren hoe plaatjes op hun plek vallen. Zeggen we.
Toch zijn we niet echt blij.
Ik heb mijn koorddans-kunstje gedaan. Balanceren tussen aandacht en aandacht. Als ik weer naar mijn tafel ga en hij naar de betonmolen, zie ik zijn blik: 'hare majesteit' keert terug naar haar bureau.
Moge die trap een mooi kunstwerk worden, denk ik nog ergens ver weg...

Intussen zweeft in mijn kop de zin: ik ben vergeten mijn kinderen te leren dat je niet kunt leven zonder iemand pijn te doen. Ik heb hem met moeite vastgehouden en schrijf hem snel op als ik zit. We kunnen pijn doen niet ontlopen. Dat kunnen we maar beter zo vroeg mogelijk weten, niet? Natuurlijk, we hebben ze geleerd dat je moet proberen anderen nooit pijn te doen. Geleerd dat je anderen geen pijn mág doen. Jij bent verantwoordelijk voor wat je doet en pijn doen is uit den boze. Dát hebben we hen zo prettig mogelijk ingeprent. Maar we hebben niet beseft dat dat een halve medaille is. We hebben ze niet geleerd hoe ze op het onvermijdelijk moment toch een ander pijn zullen moeten doen. Omwille van de juiste balans, het eeuwig evenwicht tussen hún weg en die van die ander. Hoe doe je dat en waar haal je daarvoor de moed vandaan?

Buiten ratelt de betonmolen.
Mijn tegemoetkomen aan Tony's vraag om mee te kijken naar de trap heeft hem niet opgelucht. Ik voel het hangen in de hitte. Ik kan bedenken waarom het werk zo zwaar is. Maar ik heb er geen notie van dat hij nu eigenlijk echt een maatje nodig heeft om alles evenwichtig te doen wat nu moet worden gedaan: de juiste stenen vinden of snijden, daarin vooruitkijken, niet te droge mortel hanteren, de betonmolen op peil houden, waterpas leggen, níet op de versgelegde leien leunen en dan die vliegen en de dorst en ook nog zorgen dat het mooi wordt...
Hij zwijgt. Hij wil me niet storen. Alhoewel...
Ik zwijg, ik wil niet gestoord worden.

Als het echt moet, kun je het ook allemaal alleen doen. Of toch een heleboel. Liever niet, maar nood breekt wetten en wensen. Het is onhandig, langdurig, ingewikkeld, maar het kan, alleen. Als er niemand anders is, helpt zuchten je niets. Je doet wat je kunt en als je het redt, ben je trots. Als er wél iemand in de buurt is.. iemand die daar achter het raam zit... iemand die toch ook verantwoordelijk is... die toch ook twee handen heeft...
Ik voel zijn gezwoeg aan de andere kant van het raam. Ik ben ook verantwoordelijk voor de hele boel hier. Ik heb ook twee handen. Ik zou zijn werk kunnen verlichten. Ik durf erom te wedden.

En dan denkt de dromer: wat zit ik hier eigenlijk te doen? Ik was nog maar bij het begin. Wat ik nu doe, kan ik dat niet straks doen?

En in zíjn gedachten klinkt het bijvoorbeeld zo: zij zit achter het raam ergens anders te wezen en iets te schrijven dat er vast toe doet en ik sta hier tussen al die obstakels mijn gevoelig verantwoordelijkheidsbesef weer eens op peil te houden met iets dat eigenlijk alleen niet te doen is. Wat zou ik liever een beetje muziek maken...! Maar ik ga niet nog eens vragen om hulp en onwelkom zijn.

Ik moet alsmaar denken aan de woorden die ik Sogyal Rinpoche, Tibetaans Boeddhistisch Grootmeester, vaak heb horen zeggen: 'at least, don't harm.'
Beste Rinpoche, hoe moeten we niemand pijn doen, noch een ander, noch onszelf. Zo vaak staan we voor de keuze óf onszelf óf een ander pijn te doen. Valt daar aan te ontkomen? Wat moeten we doen als we een ander pijn doen wanneer we onze eigen bestemming volgen?
Ik heb al veel geoefend in de levenskunst van pijn hebben, maar ik zoek ook een techniek voor de levenskunst van (geen) pijn doen.

Ik ben opgestaan van mijn tafel en ik ben mee gaan werken. Tegen de schemering was een leistenen plateautje voltooid. Ik zag amper dat het mooi was. Wat een hete ellende, dat gemodder tussen bijstaan en toeschieten en afsmeren. Ik was in de overtuiging geweest dat ik erbij was en er iets voor opgegeven had. En waarom was hij dan nog heftig en kortaf? Ik kwam hem helpen!
Je was er niet bij, zegt hij, je was voor de helft met je aandacht een andere trap aan het bouwen. Is dat waar? Het is moeilijk werk, daar moet je met volle aandacht bij zijn. Ja, ik moet toegeven dat ik er niet helemaal bij was. De trap kon me niet veel schelen. Geen ziel. Zeker geen extra tandje. Kantje boord aanwezig geweest. Nee, niet lekker ontspannen, nee. Sorry, zeg ik, sorry dat ik er niet helemaal bij was. Je was zo heftig en kortaf. Sorry, zegt hij, nogmaals sorry dat ik pissig was, maar je was er ook eigenlijk helemaal niet bij.

Ik probeerde hem geen pijn te doen en mezelf ook niet. We wilden elkaar echt niet graag tot last zijn en we probeerden daarvoor het beste te doen. Toch kwamen we er niet onderuit. Hadden we wel de ziel, maar geen techniek?
Het was geen leuke middag.
Mooi kloteplateautje.

De volgende ochtend bekijken we samen hoe de trap trots en sterk is begonnen aan de komende eeuw. We hebben wel zin in een nieuwe dag. Laten we ertegenaan gaan.

Zo, hèhè, ik weet het niet maar ik heb toch iets verteld.

woensdag 24 juni 2009

springen

(Dit is een direct vervolg op de vorige tekst 'grondwerk', die u beter kunt hebben gelezen vòòr lezing van dit stukje. Ik zeg het maar...)

Wat ik S. niet kon vertellen, omdat mijn Frans te slecht is, maar misschien ook omdat ik alleen juist schrijvend mijn herinnering zo kan laten spreken, kan ik u bijvoorbeeld in deze woorden vertellen:

Hij is weg en jij ligt in bed. Jij ligt in jullie bed. Je bent bang, je verbeelding slaat op hol. Hij en zij, die meestal de Ander genoemd wordt, zij zijn samen en bestijgen de sterren. Daar ben je volkomen zeker van. Je kunt aan alles twijfelen, maar daaraan niet. Jij telt niet mee, jij neemt geen deel, jij bent hier. Je vergeet de grenzen van de tijd en je maakt van je verlorenheid een even groot universum als je denkt dat hij met haar binnengaat. Het moment verruimt zich in je hoofd tot jouw eeuwigheid. Het eeuwige 'en ik dan?!' Van binnen raak je volledig hol. Je hebt geen maag meer, je hart zweeft door een grote lege kamer. Je denkt dat je verbeelding op hol slaat omdát je bang bent. Niet andersom. Je kunt niet andersom kijken, andersom denken. Je angst heeft ongezien gelijk. Zo denk je. Nee, je denkt daar niet over na, je hele lichaam is vervuld van de angst en je geeft die angst ongevraagd tot in alle uithoeken gelijk. Angst klopt niet aan en vraagt of ie binnen mag komen. Je hebt al opengedaan voor je het weet. De angst is je de baas en jij weet niet beter. Van angst naar verdriet, van angst naar woede, van angst naar angst. Je angst heeft het bij het juiste eind. Argumenten daarvoor zijn royaal voorhanden, mocht het nodig zijn. Voor als het verstand gaat delibereren. Altijd en overal argumenten te over. Als er geen argumenten voorhanden waren, om je te vertellen dat het inderdaad verschrikkelijk is wat jou wordt aangedaan, dan was er geen angst. Angst grijpt de argumenten, houdt ze vast, zwaait ermee in het rond, schreeuwt ze eruit. Je zit gevangen in de cirkel en weet voorlopig van niks. Jij bent de angst en je grijpt en zwaait en schreeuwt. Dit is verschrikkelijk en dit is waar. Hoe meer je schreeuwt, hoe meer de kamer er stil van wordt. De lakens zwijgen. Je bent alleen, maar daar is de tweede zekerheid: iedereen geeft je gelijk, iedereen snapt jou, iedereen zou bang zijn, niemand wil meemaken wat jij moet meemaken. Arme jij daar, ontkend en achtergelaten. Iedereen wil gekend en meegenomen. Geteld zijn. Wij zijn mensenkinderen, we mogen niet in de steek gelaten worden. O jee, ach en wee.

Angst en verbeelding zwengelen elkaar aan. Je hebt gevoel voor drama, je bestijgt gestaag de top van het lijden. Ontrouw is een knaller, het jaagt je met zekerheid naar die top. Je lichaam is te klein, je knalt van binnenuit tegen je huid op, de kamer is te klein, je knalt tegen de muren, zelfs de nacht wordt te klein, als je zo door gaat. Je kruipt in het kussen, dieper in de matras, het hele donker in. Je angst om geen enkel verschil te maken, om in dat moment van de aardbodem te kunnen verdwijnen zonder een rimpeling achter te laten, wordt bijna bevredigd. Maar ze is groot en kan nog groter worden. Alsmaar groter zelfs. Om heel die angst om verstoken te zijn, te omvatten en uit te putten, moet je verschrikkelijk erg in de steek gelaten worden. Helemaal, wat helemaal ook zijn mag.

En dan op een dag, een uur, een split second is er plotseling een opening, een keerpunt. Je ligt weer in een zoveelste nacht heel die angst te zijn. Je voelt dat daar liggen niets zal veranderen en plots hoeft er niets meer te veranderen. Je bent als de dood voor de doodssteek, maar je ligt daar gewoon te ademen in het donker. Misschien zoals het lichaam het signaal van pijn naar de hersens onderbreekt als het werkelijk teveel wordt. Zodat je haar niet meer voelt. Je raakt bewusteloos, want je wordt uit het bewustzijn van de pijn geduwd. Maar deze pijn duwt je niet uit je bewustzijn omlaag, zij duwt je omhoog. Jij bent er nog, je lichaam ligt daar pijn te hebben, maar jij stijgt een beetje op en kunt gaan kijken. Goed, je bent er misschien niet voor hem. Maar wie weet, misschien ook wel. Ergens in zijn hoofd of in dat universum waar zij opstijgen. Hoe zou jij zoiets weten? Op de een of andere mysterieuze manier begint dat eenzame in het donker prettig te worden. Prettig? Misschien niet prettig dan, maar ergens begint er een onverschilligheid te groeien. Neenee, niet een kille onverschilligheid van haatdragende verbittering, maar een open onaangedane blik kruipt langzaam bij je binnen. Het wordt nu ook daarbinnen stiller. Je staart in het donker, je ogen gesloten, misschien open, maar je verbeten blik is gebroken. Er vloeit iets binnen dat leeg is, aangenaam noch onaangenaam. Een on-verschil-ligheid. Iets dat het verschil geen belang toekent. Je ziet dat je geen verschil kunt maken. De getuige is opgestaan. Jij ligt in het bed, in jezelf gedoken, in jouw kou en donker, in jouw eenzaamheid en je weet en ziet dat ergens anders je man met een andere vrouw zijn lichaam en zijn dromen deelt. Zo is het. Wellicht deelt hij zijn hele wezen. Dan is het zo. Wellicht tot hij erin oplost. Zo kan het zijn. Je erkent voor dat moment dat hij daar is waar hij met jou niet kan zijn, dat hij met haar vindt wat hij bij jou niet vond. Niet minder, niet meer. Wat zij is ben jij niet. Jij bent dat 'Niet' in zijn bestaan. Niet meer en niet minder. Hoe zou jij kunnen zijn wat zij is? Dat is zij al. Dat is enkel zij. Jij bent niet zij en niet daar. In dit plaatje, dat jouw nacht beheerst, doe jij er niet toe. Slechts in dat plaatje. Ontelbare plaatjes kun je maken, waarin jij er niet toe doet. Al die plaatjes komen niet in je op. Alleen dit ene jagende beeld. Waar jij niet telt. Geen jij in jouw donker bed en duister hoofd, met dat lege lichaam.
Maar jij bent daar wel. Hier.

Eindelijk ben je gewoon alleen. En eigenlijk is het fijn om eindelijk alleen te zijn. Je schrikt van dit besef maar je weet dat het waar is. Je ademt dieper door je buik, plots voel je dat je ademt, dat je door je buik ademt. Je hebt een buik. En je hebt armen, benen, voeten. Je zoomt verder uit. Je ziet je lichaam op het bed in de nacht. De matras draagt je, het bed draagt je, de vloer, je huis, de aarde. Je blijft heel stil liggen. Het gordijn beweegt waar het raam op een kier staat. Er rijdt een auto voorbij. Je gedachten dragen je, je gevoelens dragen je, je adem draagt je. Je hoort de wind daarbuiten. Je denkt aan hem en je weet dat ie terugkomt. Je weet dat het moeilijk zal zijn, als de deur opengaat en je zijn hele lichaam voelt binnenkomen, als hij dan naar je kijkt en als zijn stem zal klinken. Je kent de aanblik van zijn vervuld zijn. Je weet dat jouw angst en al zijn jassen en uitwassen met de kracht van een overval weer bij je zullen binnenstormen en met hun monsterlijke tengels jou in hun kladden zullen grijpen. Je wilt dat niet. Deze keer niet. Niet meer. Je wilt zo graag gewoon aardig zijn en zeggen dat het weer een hele worsteling was, maar dat je die doorstaan hebt en dat je tenslotte vredig was en prettig leeg. Je wilt vertellen hoe je je geholpen voelde door zijn 'ontrouw' om in die angst te kijken van er niets toe doen. Je weet wat een energie hij zal uitstralen en hoe zijn ogen zullen glanzen, maar je wilt dat je naar hem kunt kijken als gewoon naar een gelukkig mens. Juist hem als gelukkig mens. Je wilt graag dat je gaat glimlachen en zeggen dat je gezien hebt dat je er inderdaad niet toe deed en dat het daar in die toestand zo slecht nog niet was. Je deed er even niet meer toe en het was of je begreep dat het daarom ging. Dat alles toch goed was. Je wilt zeggen dat je daar eigenlijk wel blij mee bent. Dat je jezelf een dienst hebt bewezen door in dat donker zolang alleen te zijn en te ervaren dat je gewoon bleef bestaan, weliswaar als iemand die er niet toe deed, maar dat dat feitelijk helemaal juist voelde. Je was Niemand en je voelde je daar thuis. In en achter het plaatje. Dat plaatje van hem en haar. Sterker nog: je zegt zacht en helder dat hij je een dienst bewees door je te dwingen alleen te zijn met de angst om er niet toe te doen. Om zolang in die angst te liggen dat die uitgeput raakte. Of was jij het die uitgeput raakte? Tot je kon zien hoe je de angst kon stoppen. Je had naar de angst gekeken en hij was ermee gestopt om angst te zijn. Kijk, je hebt energie. Je bent de dag zonder een traan begonnen en je had bijvoorbeeld een heerlijk, helder en vrolijk ontbijt met je kind. Dat wil je graag vertellen want zo is het gegaan. Je zou hem zelfs kunnen zeggen dat je hem begrijpt en dat je je hebt verzoend en dat je blij bent dat hij blij is. En wat zal hij blij zijn met jou. Dat zou zomaar kunnen. Je voelt werkelijk dat het zo kan gaan. Je verbeelding heeft haar richting 180 graden omgedraaid. De rampspoed veranderd in een geschenk.

Maar hij komt terug en je kan niet kijken naar die glans in zijn ogen en de vrolijkheid en lichtheid die je al van een kilometer afstand... Je zwijgt. Je keert je naar het fornuis. Je middenrif trekt samen. Er vormt zich een vloedgolf. Van tranen, van woorden. Alles wat je je verbeeldde bij zijn thuiskomst is weg. Je wil hem niet horen, je wilt niet aangeraakt, je wilt niet meetellen. Je wilt hem verwijten maken, straffen. En dat doe je nog ook...

De angst kwam terug. Opnieuw en opnieuw.
Woorden laten zich enkel achter elkaar zetten, maar het is niet zo simpel dat er eerst de angst is en daarna de verzoening van eindelijk thuiskomen in je eigen donker. In werkelijkheid bestaat alles tegelijk, als een uitstulpende en inkrimpende bewegende massa. Of eigenlijk beter als niet-massa. Door mij vast te grijpen maakte ik er massa van. Kon het niet meer bewegen. Maar rampspoed en (eenzame) vredigheid kunnen hand in hand gaan. Gaan hand in hand, als we beter kijken. Pas dan, samen en tegelijkertijd, vormen ze de waarheid van dat moment. Het is nooit alleen het een of alleen het ander dat waar is. De waarheid is een paradox, nietwaar?
Pas dan en daar in die waarheid van rampspoed én vrede kan ik springen naar de eenvoudige ervaring dat het er niets meer toe doet of ik er iets toe doe.

Eindelijk, zuchtte ze. Eindelijk begrijp ik het. Eindelijk is alles oké. Ik ben er en dat is dat. Wat een opluchting.
En daar, in de zucht van verlichting, verdween haar zicht op de waarheid alweer en werd de sprong teniet gedaan. Zelfs de geringste emotie als blijdschap over wat je eindelijk bereikt en begrepen hebt, is al teveel. Voor de waarheid.
Er zit niets anders op: alle dagen springen.

donderdag 18 juni 2009

grondwerk

Er ligt grond in de weg. Er moet een trap komen, een gemetselde leistenen trap omhoog. Het beetje aarde moet opzij, een stukje helling op. Het ziet eruit als een beetje aarde, maar de kleinste verplaatsing van grond is al een heidens karwei. Loswoelen moet met een hak van heb ik jou daar. Pollen en stenen houden alles bijeen. Uiteengeslagen kunnen de stenen in de bak, planten en wortels in de kruiwagen. Bukken en mikken. De schop erin. Twee emmers. Zo vol. Twee tegelijk omhoog is eigenlijk te veel, één voor één duurt wel erg lang. De zon kruipt als een gek omhoog. Volhouden. Straks is het te heet. Straks is al heel gauw. De hitte schettert al door de bladeren van de bomen heen. Veel vliegen, dol op het zoute zweet.
Grondwerk is goed werk. Het is konkreet, het is zwaar, je weet niet wat je tegenkomt, maar wat weg moet moet weg. Je houdt geen spat energie over om na te denken, over wat dan ook. Dat helpt me als ik iets op wil lossen dat met denken niet op te lossen is.
Gewoon blijven volhouden.

S. vroeg me hoe ik het gedaan had, het leven naast en met een man die andere vrouwen 'had' en ook nog een kind kreeg met één van hen, terwijl wij samen waren. Hoe bleven jullie samenleven, wil ze weten. 'Mijn grootste probleem is mijn belofte en mijn verlangen om trouw te zijn aan mijn man maar ook mijn eigen drang te volgen. Ik wil buiten mijn relatie onderzoeken en ondervinden wie ik ben, ik wil contacten met andere mannen.'
Ik weet nooit zeker en nooit precies wat de Fransen me vertellen, maar gelukkig kan ik intussen vrij goed naar muziek luisteren, naar gezichten kijken en intenties lezen. Ik heb al gevoeld hoe S. wordt aangetrokken tot Tony en ik heb al begrepen hoe graag ze hem aanraakt. Dat doet ze als ik uit het zicht ben. Ik geloof dat ze voelt hoe raar dat eigenlijk is en hoe onnodig ook. Dat voelt ze aan mij. Aan zichzelf voelt ze de behoefte om te blijven hangen tot ik naar bed ben en Tony nog niet, of hem uit te nodigen even bij de waterval te gaan zitten. Dat is helemaal niet vals, dat is veilig. Denkt ze. Maar ze ziet mij en dat het mij niet schelen kan wat ze met Tony heeft of doet en dan klopt het niet meer. En daar is de vraag.

Soms lijkt het of de halve wereld me die vraag stelt. Soms lijkt het of die halve wereld worstelt met trouw en ontrouw. Overal en alsmaar, zowel in de openbaarheid als onder vrienden, wordt het thema je in het gezicht geworpen. Soms kan ik ineens niet meer begrijpen waarom ontrouw in relaties tussen geliefden absoluut het meest bedreigend is en waarom het nog altijd en immer totaal vanzelfsprekend is dat er voor ontrouw geen plaats is, mag zijn, kan zijn, zal zijn...
Trouw zijn is een diepingesleten ongeschreven wet. Een wet van ons hart, van onze huid, van onze familie, van onze hele cultuur. De ander is de enige, jij bent die ene voor de ander. Exclusief.
Maar exclusiviteit betekent uitsluiten, letterlijk. Voor een zoeker die wil leren kennen en ontginnen en reizen voorbij de grenzen van het bekende, begint daar een heus probleem. Vroeg of laat is daar het dilemma dat ons voor het blok zet.
S. houdt van haar man, houdt van haar twee kleine kinderen. Nu wil ze haar wereld verruimen. Ze wil meer dan haar man en haar kinderen liefhebben. Nog meer liefhebben. Of misschien wel niet liefhebben. Ze wil een krijger zijn die erop uittrekt om een nieuwe wereld te creëren. In haar grond zit iets dat wil ontkiemen maar ze is bang voor de kracht van het plantje als het licht ziet en gaat groeien. Het is onverdraaglijk om haar dierbaren pijn te doen maar het is even onverdraaglijk om weg te lopen voor een innerlijk vuur en om iets dat ze in zich heeft, te laten verschrompelen. En wat als ze alles verliest?
Klem.

Later zal Tony me vertellen dat S. met haar man de afspraak heeft dat ze alles met andere mannen mag doen, behalve zoenen en uit de kleren gaan. Ik kan naar zoiets niet anders luisteren dan met een schaterlach. S. is helemaal geen domme of onnozele vrouw. Het is een oprechte poging om het dilemma 'op te lossen'. Zo drukkend is het verbod op ontrouw en zo groot de angst haar te overtreden, dat we komedies bedenken in de hoop een tragedie te ontlopen.

S. spreekt alleen maar Frans. Dus heb ik in mijn stuntelfrans geprobeerd haar een antwoord op haar vraag te geven. Ik heb iets gezegd, dat misschien te simpel was voor woorden. Maar soms zijn de simpelste dingen directer en juister dan hele verhalen vol uitweidingen en nuances. Ik zei dat ik het gered had, omdat ik graag goed wilde worden. Ik dacht altijd dat ik niet goed was en ik wilde er hemel en aarde voor in beweging brengen om zover te komen dat ik een goed mens zou zijn: bv. een vrouw die haar man de vrijheid gaf.
Misschien klinkt dit belachelijk. Ik denk dat de grond onder de meest essentiële dingen die we in ons leven doen en laten tenslotte uit zulk hout gesneden zijn: een simpele onnodige angst, een oud en diep verdriet, misschien iets akelig naïefs of iets uitzonderlijk doms. Voor ieder oor op afstand kan het ongelooflijk klinken of iets om weg te lachen. Het spijt me dat het zo eenvoudig was, dat ik mij als een slecht mens zag die graag goed wilde zijn. Ik heb er veel aan gehad. Ik liep niet weg. Ik confronteerde me aan zijn ontrouw. Vreselijk. Ik dacht nog heftiger dat ik dus slecht was, of minstens niet goed genoeg. Logisch. Ik legde mij een maat op die ik zelf maakte, ontleend aan zijn gedrag, met een dijk van een westerse historie achter me, monogame cultuur om me heen en een degelijke katholieke opvoeding in mijn botten. Het was zo grondig aan de hand dat ik met de moed in de schoenen begon te graven naar wat de ontrouw werkelijk inhield. Hoe ze eruit zag, wat ze meebracht, wie die vrouwen waren, waarom die in mijn leven binnen moesten komen, wat er met Tony gebeurde... Daardoor kon ik na jaren ontdekken dat ontrouw geen ontrouw hoeft te zijn. Beter gezegd: dat ik dat durfde inzien. Hij had nooit andere vrouwen opgezocht en liefgehad omdat ik slecht was.

Je moet wel weten, vertel ik S., dat er vanaf het begin iets geweest is dat sterker was dan hij of ik en sterker dan wij samen. Het overweldigende maar tegelijk oersimpele gevoel dat we aan elkaar gegeven waren of op elkaars weg gezet... geef er maar wat woorden aan, dat ons allebei nederig maakte tegenover wat ons verbond. Het is de ervaring geworden dat wat we door de ander op ons bord kregen, ook echt op ons bord moest komen. Dat bracht met zich mee dat steeds als ik het te moeilijk vond om samen te blijven, ik er weer achter moest zien te komen dat weggaan niets zou oplossen. Ik zou een prachtig kind met het badwater hebben weggegooid. Tony was en bleef die ene die mij het diepst raakte en inspireerde én mijn perfecte ellendeling was, zal ik maar zeggen. Een tegenstander van een aard en een formaat als ik geen tweede keer zou treffen in mijn leven. Als we nooit hadden ervaren dat we door de Geest waren samengebracht, was alles vast anders geweest.

Ik zei ook nog dat ik het wel aanvaarden moest omdat hij in mij die seksuele partner niet vond die hij zocht. Of nodig had. Of zelf was. Ik begreep zijn lichaam eigenlijk niet. Nee wacht, ik aanvaardde dat helemaal niet, ik kon dat bij god niet aanvaarden, maar ik kon er ook niet omheen. Hoe moest ik hem dan zijn weg ontnemen? Als liefde liefde is, dan is zij ook vrijheid. Ik moest hem wel laten gaan, maar dan wilde ik hem ook weer terug. Bovendien wist ik maar al te goed dat ik een vis nooit zou hebben door hem vast te houden. Juist vissen spartelen zich met alle kracht en hevigheid los als je probeert hen aan je haak te houden. Ze springen terug het water in en verdwijnen. Het enige wat je dan nog doen kunt, is doodmaken. Vond ik geen optie. Ik zag me dus simpelweg gedwongen om niet te hard te schreeuwen dat hij bij mij moest blijven en niet weg mocht gaan naar een ander, want juist dan zou ik hem verliezen. Dus zo nobel en wijs was ik nu ook weer niet.
Natuurlijk was ik wel vreselijk bang. Ja, vreselijk bang. Maar ja..

'Zag je zijn vrouwen. Had je contact met hen?' vraagt ze. Ja, ik zag ze, ik nodigde ze uit, ik sprak met ze, ik kookte voor ze, ze kookten voor mij, ze respecteerden me en waren bang van me en ik respecteerde hen en was bang van hen. We zijn vrouwen. Ik weet niet precies wat dat betekent, maar het betekent toch iets. Veel zelfs. Uiteindelijk. Intussen lagen ze af en toe in mijn bed en ik in een ander. Dat was niet fijn maar dat kan. Na jaren begon ik te zien dat niets en niemand zo belangrijk is als het lijkt. Zij niet. Ik niet. Hij niet. Wij niet. Niemand heeft ons ooit beloofd dat alles vanzelf zou gaan, met gemak en met geluk. Misschien gaat alles wel vanzelf, maar wij gaan niet vanzelf. Zoveel is wel zeker.
Ontrouw is een heel goede spiegel om jezelf in te zien. Ik buig ervoor.

Dat het belangrijk was dat alles open en mogelijk was. Zeg ik ook nog. Hij verzweeg niets en gaf op iedere vraag die ik durfde stellen een eerlijk antwoord. Ik denk nog, dat is toch vanzelfsprekend, maar ik realiseerde me ineens dat dat voor veel mensen in geval van ontrouw precies niet vanzelfsprekend is.

S. is stil en verzucht dan dat ze het zo moeilijk vindt.
'Het is waar,' zeg ik, 'het is niet te doen. Nee, echt, het is eigenlijk niet te doen. Je kunt het alleen proberen. Of nee, je kunt het alleen doen. Het is niet te doen en je doet het.'

Zo ongeveer vertelde ik iets over mijn leven met Tony en 'de vrouwen'.
En wat heb ik daarmee gezegd? Heb ik daarmee iets gezegd over hoe ik het geklaard heb? Nauwelijks, ben ik bang. Een flinter misschien. De ontrouw tegemoet treden tot de vermeende angel eruit was, kostte me bijna een half leven. Grondwerk.

Het is goede grond waar ik de schop in steek. Ze kan straks achter een klein muurtje een tuintje vormen. Zwarte aarde, witte bloemen. Daarvoor moeten nog wel de stenen verzameld worden, opgestapeld, gemetseld. Het volgende zware werk. Op al het zware werk volgt eigenlijk altijd weer zwaar werk. Hoewel grondwerk, dat is wel het zwaarst.
Maar daarna mag je in het koel helder fris klinkend water dompelen en gillen wat je wil, terwijl de eerste libelles eindelijk gekomen zijn, scherend over de waterspiegel, en een klein helblauw zoet vlindertje op je natte schouder gaat zitten. Dat is niet niks.

dinsdag 16 juni 2009

zonder titel 3

mijn klein bestaan
verdwijnt in heel die kosmos
en wordt even groot

zondag 14 juni 2009

een veldje en een bestemming

Ieder lapje van de lappendeken grond die als ons eigendom op een papier getekend staat, kent een nummer. Als Tony spreekt over veldje 315 heeft dat feitelijk alles met het franse kadaster te maken, maar verder helemaal niets. Veldje 315 is een begrip geworden.
Al jaren lijkt het lapje grond voorbestemd voor de gedroomde 'potager', een groentetuin van pittige afmetingen. Het ligt naast de grote oude ruïne, die de naam 'maison brulée' al droeg voor wij hier ooit zijn neergestreken. Toen we de watermolen kochten, kochten we het hele pakket, dat de vorige bevriende eigenaars ook weer ooit in die vorm hadden bemachtigd. In zekere zin vormt de 'maison brulée' daarvan het centrum. De molen was eigenlijk een soort aanhangsel en in ieder geval nooit gebouwd om als woning te dienen. Het lag daar ergens onder aan het water, wat ongunstig was voor een huisje als je denkt aan de winter, aan zonne-uren en aan de noordenwind die vanaf het plateau precies in het gat valt waar zij staat. Bovendien was ze moeilijk te bereiken.
Als er ooit een (karre)weggetje was geweest om de te malen kastanjes naar de molen te vervoeren, dan is dat in de loop der jaren goed verdwenen en de ouden zijn het er niet over eens waar en hoe die weg precies gelopen heeft. Wij maakten jaren terug de onze. Het woord 'weg' mag een eer heten. Het is een soort geitepad voor 4x4 auto's. Wat overigens niks zegt over de het zweet waarmee hij is geplaveid. Het is vanzelfsprekend geworden dat ie er is en hij vormt intussen project zoveel-en-zoveel waar het om onderhoud gaat. Altijd ergens op de lijst der noodzakelijkheden. Afwatering, weggespoelde stenen en weggeslagen rijstroken herstellen, her en der stukje beton storten, snoeien langs de kanten, maaien overdwars.
Hoe dan ook, voor ons was het eerder dat we de molen kochten en er een knots van een ruïne en een lappendeken aan hectares kastanjeland bijkregen. En zo kwam veldje 315 ook in ons vizier.

Het stukje grond is een schuin aflopend extra breed terras, naast 'het verbrandde huis'. Aan de rand staan vlierbessenstruiken en een stevige pruimenboom waaronder je heerlijk kunt liggen zweven, het watergeraas ver weg, gezoem van ijverige insecten, fijn verstrooid zonlicht door het bladerdak, hier en daar een nog groene mirabel, waar je lekker lang naar kunt speuren, als je ogen tenminste niet onmiddellijk zijn dicht gevallen bij het neervlijen. Ergens midden in het veld staat een zo uit de kluiten gegroeide wilde rozenstruik, dat deze de vorm en afmetingen heeft gekregen van een iglo waar gemakkelijk een eskimofamilie met kinderen en kleinkinderen in kan wonen. Door de doornige rozentakken heen hebben zich bramen en zelfs druivenranken gevlochten en natuurlijk de allerlei grassen en pluimen en ook een mooi paars kruid, dat ik niet bij naam ken. Langs de rand aan de andere kant, op een iets hoger en veel smaller terras, staan sinds een paar jaar drie olijfboompjes, die door de olijvenkoopman van de markt speciaal uit Italië zijn meegebracht, alwaar ze hoog in de bergen geboren zijn en dus lage temperaturen kunnen weerstaan.
Dit is het landschap waarheen ontelbare mensen op vakantie gaan. Met recht.

Zolang we hier komen en wonen herinner ik me Tony's bekommernis om veldje 315. Wat er ook aan werk te doen is - en de lijstjes waarop de werkzaamheden staan zijn altijd maar prioriteitenlijstjes en de top van een ijsberg - veldje 315 staat erbij: er moet gesnoeid, gemaaid en zelfs geharkt, opdat de gesneden grassen het kortgeknipte gras eronder niet verstikt. De iglo die zich heeft kunnen opwerpen omdat een rozenstruik tussen het gras erg mooi was, zal er vandaag of morgen aan moeten geloven. Want zoals gezegd: ze groeit uit de kluiten en dat kan veldje 315 niet hebben. Zo'n karwei moet je vooraf nooit in uren en zweet en spierpijn willen inschatten. Zulk werk is al zwaar genoeg. Schat je het juist in, dan begin je er nooit meer aan. Schat je het te voordelig in, dan stapel je nog een frustratie op de inspanning.
Ik geloof dat deze regel voor heel wat werk geldt... Voor creatief werk bijvoorbeeld en niet minder voor ieder innerlijk evenwichtswerk.
De wortelhuishouding van heel het rozengeweld zullen we nooit totaal de grond uit krijgen. Er zal altijd iets achterblijven, tenzij we met chemie tekeer gaan. We hebben de struik te lang laten woekeren. Hoe dat zit met creatief werk, innerlijke evenwichtskunst en lang laten woekeren... daar heb ik nog niet over nagedacht. Maar pas op, als het uitzicht weer vrij is gemaakt en de grond weer gelijk, hoeveel wortelknoesten er ook onder verstopt mogen blijven zitten, dan is veldje 315 voorlopig weer schoon en ja, prachtig. Eerlijk waar. Een erg fijn veldje, gewoon om er eens naar te gaan kijken of om eens onder de pruimenboom te liggen...
En dan?
Dan gaat het weer regenen en de zon sch(r)ijnt erop en het gaat vast en zeker nog eens regenen en nog veel meer zon schijnen en de winter gaat erover en weer een nieuw lente... Kortom, veldje 315 gedijt in het ritme van de seizoenen, wordt een woestenij, geeft zich over aan de stoutmoedige handen van Tony en wie hem maar helpen wil, laat zich scheren en bekeren en keert dan jaarlijks onverrichter zake terug naar het ritme van de seizoenen en de wildernis die daarbij hoort.
Een groentetuin staat nog altijd niet ver genoeg bovenaan de lijst, dat we op zoek zijn naar een bulldozer of iets van die kracht, om het stukje grond zo grondig aan te pakken en om te ploegen dat er tomaten kunnen groeien. Ik bedoel maar, er zal ondanks al Tony's werk en soms het mijne of iemand anders, die zich zeker en vast afvraagt wat van zijn hulpvaardige bijdrage de bedoeling is, straks tóch een machine aan te pas moeten komen.
En trouwens, is dit veldje nog altijd wel het geschiktst voor de tomaten? Als dat 'verbrandde huis' toch niet gerestaureerd wordt, is het dan niet een beter idee om tezijnertijd dichter bij de molen te 'potageren'... Vragen te over. Het zit mij in het bloed. Daar weet Tony alles van. Ik zou uitstekend de naam 'mevrouw Ja maar' als bijnaam kunnen dragen.
Toch zwijg ik over veldje 315...
Zin of geen zin, volgende jaar zelfde plaats zelfde tijd.

Ik heb niet gezwegen vanaf het begin. Meerdere malen heb ik Tony gevraagd me te overtuigen van de waarde van al die inspanning, want iedere keer als het werk gedaan moest worden bekroop mij dezelfde vraag. Er is zoveel te doen, zo veel te veel, waarom sta je daar dan te zwoegen met die bosmaaier?
Ik ben zijn herhaald antwoord vergeten. Het lukt me blijkbaar niet het te incorporeren. Het past gewoon niet in de natuurlijke constellatie van mijn hersens en/of van mijn gedachteloos leven.
Is dat 'cultuur en samenleving', om het maar even kort en krachtig te houden? Is het dat weten, kiezen, plannen, inschatten, uittekenen, aanpakken en wat al niet meer op de kortste weg naar het beste resultaat, waarmee we zijn opgegroeid. Is het de vereenzelviging met het 'noodzakelijk nut der dingen', waar ik een vertrouwde rust uit haal? Ik was altijd al een kritisch meisje, dat wilde weten waar iets goed voor was.
Ja maar nee.
Ik herinner me dat ik zo'n tien jaar geleden met een vriendin dat verbrandde huis stond leeg te ploeteren van al dat woekerende groen dat erin was gaan groeien, tot en met bomen en struiken van meters hoog. We lachten ons rot met onszelf: alles zou weer gaan groeien zodra wij terug naar Nederland waren. Maar we vonden het héérlijk om iets ongeveer zinloos te doen. We hadden er vreselijk veel plezier in er eens lekker schoon schip te maken in de wetenschap dat de natuur ons gewoon weer zou inhalen. Juist dat gaf ons het lichtzinnig plezier.
Ja maar nee, dit was een zelfverkozen vrolijke uitstap. En alles is daarna inderdaad gewoon weer dichtgegroeid, maar met veldje 315 ligt het een beetje anders.
Ik beken dat ik me in het verleden goed op kon winden over ongerijmde werken waar Tony zich mee inliet en waarbij hij van mij hetzelfde verwachtte , maar dat doe ik niet meer. Iets doen of laten begaan, omdat een ander vindt dat het belangrijk is dat het gedaan wordt, heeft zo zijn eigen zin, die niet ligt in het resultaat, maar in het plezier van die ander. Niet snappen en toch doen maakt een mens bescheiden. Dat mag wat kosten.
Ja maar nee.
Er is hier meer aan de hand: ik heb al te vaak meegemaakt dat een in mijn oog onnodige handeling of weggegooide energie of dromerij tenslotte zijn zinnige uitdrukking vond in iets moois, iets handigs of iets bijzonders. Het gaat om dingen waaraan geen zinnig mens begint als ie van wanten weet, plant, inschat, berekent en zo meer, voor ie ergens aan begint. Dat werkt hier ook niet. De condities zijn zo onberekenbaar, dat je vroeg of laat toch bedrogen zou uitkomen. Dromen, beginnen en volhouden zijn de belangrijkste ingrediënten waarmee gebouwd wordt.

Jaren terug moest Tony aan het eind van een zomer kost wat kost nog op een zeker terras paaltjes uitzetten voor een hutje - of zoiets - dat op die onmogelijke plek ooit zou moeten verrijzen. Volslagen belachelijk, dacht niet ik alleen. Er zat van alles in de weg, er moesten die dag nog allerlei andere dingen gebeuren, voor we terug naar het noorden konden gaan rijden, maar die paaltjes en die touwtjes op precies de juiste punten moesten absoluut nog op hun plek. In wezen was hij zelf niet de laatste die de onzinnigheid van zijn actie wel aanvoelde. Maar toch. Koppigheid kent geen tijd. Je kunt ook zeggen: intuïtie serieus nemen. Of: baat het niet, het schaadt ook niet. Feit blijft dat hij een paar jaar achtereen af en toe stond te dromen met de blik op de onder het gras verdwenen paaltjes en touwtjes en je hem kon zien denken: daar moet nog iets, ik weet niet wat, maar hier moet nog iets. Hij heeft me zelfs nog eens gevraagd te tekenen, zo'n houten huisje, zoiets als... kijk.. nee, wacht... Zulke inspiraties verdwenen voor mij met de wisseling van de seizoenen, maar voor Tony niet.

Eindeloze uren staat hij te staren naar alle stadia van zijn werk op welk vlak dan ook. Meestal staat hij dan te fluiten of te neuriën. Hij rookt erbij. Hij drinkt erbij. Het ziet eruit of hij een beetje tevreden staat te zijn op wat hij die dag gedaan heeft of staat te fantaseren over hoe een berghelling kan veranderen in een houten huis met terras. Dat is het dan ook eigenlijk.
In gedachtenis aan de uitdrukking 'daar is over nagedacht', tegen de tijd dat er inderdaad een houten huisje oprijst op de berghelling waar de vermolmde paaltjes tussen de graspollen verdwaald waren, bestaat zijn nadenken uit Niet-nadenken. Uitleggen wat zich dan in hem afspeelt is erg lastig. 'Ik maak met mijn wil contact met 'intent',' zei hij laatst. Hij kijkt en richt zijn aandacht op iets dat aan die aandacht trekt. Iets dat zelf zijn contouren tekent, als het moment daar is. 'Intent' is voor hem een onafhankelijke, onpersoonlijke kracht. Het is de bron van een creatie vòòr er een mens aan te pas komt. Het is een potentie, een mogelijkheid, een aanbod. Je kunt er verbinding mee maken. Jezelf ermee in lijn brengen, je energie ertoe uitlijnen. Daar moet je dan je wil voor inzetten. Kijken, luisteren en veel tijd nemen. Be-ogen moet je het. Niet terugschrikken voor bizarre ideeën. Eigenwijs zijn maar niet te eigenwijs. Geduldig zijn maar niet te geduldig. Durven maar niets forceren. Als we woorden gebruiken, begrijp ik hem.
Misschien is het eigenlijk een soort geloof, overweeg ik. Waarom niet? Het lijkt me waarachtig een soort geloof, maar niet een geloof ergens ín. Nee, gewoon: geloven.

Begrijpen op het nivo van het dagelijks leven is onbegonnen werk. Alle keren dat ik dat probeerde, greep ik er goed naast. Moet voor hemzelf hetzelfde geweest zijn. Opwinding en willen weten waarom hij doet wat ie doet, dát is pas echt zinloos. Hijzelf heeft het ook moeten opgeven om te willen begrijpen waarom hij zoveel uren als een tevreden luilak stond te fluiten en tijd te vermorsen. Je eigen neiging niet interpreteren en je aandacht de weg laten gaan die het zelf zoekt... Zekerheid bestaat niet. Voor hetzelfde geld ben je tóch die tevreden luilak die tijd verprutst. Niemand kan dat weten dan wijzelf.

Zo is er veel begonnen dat later op zijn plek viel. Ik kan er me nog altijd intens en zelfs jaloers over verwonderen hoe het komt dat de dingen bij hem zo vaak op hun plek vallen. Is het omdat hij er hoe dan ook voor zorgt dat het idiote begin van iets tenslotte een bestemming krijgt, die hij dan dé bestemming noemt? Er komt altijd een of andere aap uit de mouw, die maakt dat alles wat gepasseerd is van belang en nuttig is geweest. Ik kan nog wel eens flink denken: ja, zo kan ik het ook; achteraf kun je mooie patronen tekenen die een relatie tussen jouw wil en 'intent' precies zo laten zijn als je theorie wil doen geloven! Alle om- en dwaalwegen incluis. Dat idiote idee als begin heb je dan zo kunnen kneden en draaien, dat je achteraf kunt zeggen: kijk, zo idioot was dat toch niet. Simpel gezegd: je slaagt altijd.
Tony zelf is er steeds vreselijk zeker van dat alles tenslotte precies gegaan is zoals het moest gaan en dat het resultaat op geen andere manier had kunnen worden behaald dan juist via zijn ogenschijnlijk idiote dromerijen en bizarre (om)wegen. Ik betwijfel nogal graag de onontkoombaarheid van de weg ernaar toe.
Maakt dat eigenlijk iets uit?
Ja maar nee. Niet als het resultaat er eenmaal is, dat al jaren eerder was 'be-oogd'. Een mooi terras is een mooi terras. Het maakt wel uit voor de weg erheen. Er kan een rots voor opzij moeten. En voor het gevoel aan het einde: de rust en zekerheid dat alles ging zo het moest gaan. Dat noem ik een kunst. Ik ben bang dat ik die ontbeer.
Ik moet het doen met de eeuwige twijfel die me altijd weer voortstuwt door de krochten van onderweg. Vragen, vragen vragen. Graven, graven, graven. Die zekerheid in 'en hij zag dat het goed was', dat is nou mijn droom.

Ik moet toch echt eens nadenken over die creatieve processen en ook over die innerlijke evenwichtskunsten. Gaat schrijven anders dan via wil en 'intent'? Leren we niet onszelf via de ander?

Kortom: de toekomst van veldje 315 ligt open en zal me benieuwen. Ik neem de hark op en zwijg. Op een dag zal Tony tevreden ontdekken dat zijn besognes en inspanningen tot hier toe precies nodig waren geweest om het mooie resultaat te behalen dat straks behaald zal worden. Een metamorfose van veldje 315 in wat het ook mag zijn.
En zo niet, dan ligt de bestemming nog in het verschiet.

woensdag 10 juni 2009

schetsen

...
'met een kleine dip in het heldere koude water, verandert direct je energie,' zei hij, nadat zijn gil die hoorde bij het ritueel, verstomd was. Dat gillen waren ze volkomen gewoon en niemand keek er nog van op.
'wat verandert er dan,' vroeg zij, 'wat was er eerst, wat is er daarna?'
'tja..'
ze lagen op de rots en keken naar de strakblauwe hemel.
'contact?' opperde hij, 'contact met dat blauw en dit graniet en het geluid van het water..? het is in ieder geval genoeg voor een hele dag.'
het blauw en het graniet en het water antwoordden niet en zij ook niet.
tijd trok in alle rust voorbij.
'maar hoe hou je dat dan vast terwijl je toch moet loslaten?' onderbrak ze de tijd.
'wat?', vroeg hij simpel.
'dat contact,' antwoordde ze, 'hou blijf je in contact, als je niet meer op je rug naar boven ligt te staren? hoe hou je die energie, terwijl we ook alles steeds moeten loslaten om niet in een kramp te leven?'
haar stem klonk rustig maar was doordrongen van een grote ernst.
'dat gaat vanzelf', zei hij eenvoudig.
'als ik dieper probeer door te dringen in hoe het werkt, hoe het voor jou werkt, hoe jij dat werk doet, dan zeg je steeds vaker 'dat gaat vanzelf'. is dat niet grappig eigenlijk? je kunt dus niet zeggen, hoe het werkt.'
'het gaat vanzelf,' zei hij gewoon nog eens.
ze vond het niet grappig. ze worstelde.
en weer zei hij 'tja...'
'maar hoe moet je iets doen waarvan je echt niet weet hoe je het moet doen? of eh.. hoe gaat iets vanzelf als het niet vanzelf gaat?'

hij stond op.
'bedoel je zoiets als: wat te maken heeft met Niet-doen, daar kun je ook niet over praten?'
'precies dat,' besloot hij.
hij pakte zijn kleren en maakte duidelijk aanstalten om aan het werk te gaan.

op dat moment besefte ze weer eens dat haar grootste les was haar gedachten te beheersen. ze vond nog altijd dat ze niet erg opschoot. ze kon nu de dag beginnen in mineur met de kans om door die stemming te worden opgegeten of zich oppeppen in het voornemen zich niet over te geven aan de heerschappij van de gedachtegangen. was er eigenlijk een verschil?
toen hij wegliep viel er een tijdloze seconde waarin ze zich realiseerde dat alles werkelijk zo eenvoudig was dat het vanzelf ging. maar onmiddellijk sloot de seconde zich al weer, zodra de gedachte aan de seconde opdoemde en hoe alles vanzelf ging. hij sloot zich zodra ze bewoog. en ze dacht: ik denk het allemaal maar. alles is maar gedachten. of nee, alleen dít alles en dát alles zijn gedachten. het koel helder fris klinkend water is koel helder fris klinkend water... maar hoe moest ze nu aan het werk gaan?

In een andere schets gaat het zo:

'met een kleine dip in het heldere koude water, verandert direct je energie,' zei hij, nadat zijn gil die hoorde bij het ritueel, verstomd was. dat gillen waren ze volkomen gewoon en niemand keek er nog van op.
'wat verandert er dan,' vroeg zij 'wat was er eerst, wat is er daarna?'
'tja..'
ze lagen op de rots en ze keken naar de strakblauwe hemel.
'contact?' opperde hij, 'contact met dat blauw en dit graniet en het geluid van het water..? het is in ieder geval genoeg voor een hele dag.'
het blauw en het graniet en het water antwoordden niet en zij ook niet.
tijd trok in alle rust voorbij.
'maar hoe hou je dat dan vast terwijl je toch moet loslaten?' onderbrak ze de tijd.
haar hand raakte zijn hand. vanzelf.
lagen daar plots zijn vingers in haar palm.
'dat contact,' dacht ze, 'hou blijf je in contact, als je niet meer op je rug naar boven ligt te staren? hoe hou je die energie, terwijl we ook alles steeds moeten loslaten om niet in een kramp te leven?'

ze wilde wel naar die handen maar dat was een hele weg. de vraag en de ernst. ze kende de kloof tussen dit willen en daar zijn. hoe de sprong over de kloof? hoe laat je los? daar was ze weer. daar wilde ze verder. daar moest ze heen. waartoe de hand, de palm en de vingers? er zaten veel te veel woorden in de weg. waar hou je je aan vast in een ravijn? ze wilde geen hele weg. ze begon te zoeken. het begon te razen in haar borst. ze vond een vlek. ze wilde geen vlek zijn. zag zichzelf als een vlek. ze zoekt haar hand. vlek. ze is twee. ze ligt uiteen. hand daar, zij hier. én ook daar. vlek. vloek. de kloof. waar is de brug over het ravijn? ze verlangt naar weg. ze wil ergens heen. heengaan. komen. ze wil gehaald worden. gezien zijn. opgetild. geklopt. op beide schouders. er liggen vingers in haar hand. een hand in haar palm. waar is de draad van hier naar daar?
ze wil ín het plaatje zijn. ín de film spelen. niet meer praten. woorden maken alles twee. praten is óver. schrijven over. ze wil erin. doen. ze wil het zelf doen. ze wil gedaan hebben. ze wil ertoe doen. ze wil kleur zijn. gehoord, geluid zijn. klank, weerklank, lied. ze wil doorgronden, vergeten. niet vergeten worden. ze zal vergeten worden. niet nu. niet vervliegen. ze wil zich niet verschuilen. niet duiken. geen stralend verhaal. vergeten vragen. al dat verlangen dat verdwijnt. ze wil jagen op de maan en zich tussen de sterren terugvinden.

ze is de monoloog. de stotteraar. op de rand van de wereld zit ze. praat woordloos tegen strakblauwe lucht. hand in de palm. woorden weerkaatsen tegen haar eigen schedel. vingers in de hand.
zo ziet Zon haar daar liggen. Zon zonder ogen. terwijl hij maar straalt. van wezenloos ver weg naar wezenloos dichtbij. stralend. stopt licht in haar lichaam. trekt water eruit. legt schaduw om haar heen. ze draait zich om om haar schaduw te zien in het volle gezicht. Zon warmt haar rug, de kuiten. Zon wil niets. Zon weet van geen zon. hij is voor haar, voor hem. zij zijn de onbezonnen speeltjes van licht en schaduw. Zon zal niet stoppen. haar buik verdwijnt in hete steen. de zon
is te vuur.
een gil. de gil van zijn kleine dip in het heldere koude water.
ze opent de ogen. tilt haar lichaam op.
zit ze daar en staart in het water.
tijd trekt voorbij.
'er zitten minder schrijverkes op het water dit jaar', zegt ze.
hij richt zich op
en uit zijn hand valt een brandende sigaret op het steen en rolt direct het snelstromend water in. hij lacht. zij ook.
staren samen in het water.
'verdomd ja, veel minder schrijverkes ja'
ze volgen het ene eenzame schrijvertje dat snelle, krachtige lijnen trekt over het oppervlak en een trillende schaduw werpt op de bodem van de stroom. ze zijn dol op de schrijvertjes. ze verschijnen uit het niets en dansen hun verhalen op het schitterend water.
en zo kwam vanzelf het minnen binnen en zelfs het steen werd zacht. ze reisden naar de vlakte van wijdvertakte zintuigen. het zicht was er helder en zonder tijd. alles paste. het lichaam volmaakt, verdriet en vreugde, alles volmaakt. hij en zij verschilden ook al niet veel meer. de zon verdween achter de wolken. de hemel viel naar benee.
alles loste op en alles bestond en loste op.

en nog:
hoe hou je vast terwijl je loslaat?



zaterdag 6 juni 2009

alleen

Het maakt enorm veel uit of je op deze plek alleen bent of niet. Ik bedoel niet zonder de aanwezigheid van dieren (moge onze poes het eeuwig leven hebben..) of van geesten of andere (on)werkelijke wezens, ik bedoel: alleen zonder andere mensen. Dat maakt zo verschrikkelijk veel uit, dat je er wat van zou gaan denken. Ik denk daar dan ook wat van. En ik ben niet de enige. Veel mensen denken daar wat van. Dat uit zich dan in de vraag of ik hier ook alleen durf te zijn. Dat is me al vaak gevraagd. En dan zeg ik ja. Dan zeg ik dat ik het fijn vond toen ik hier nog vrij eenvoudig alleen kon gaan zitten, voor een paar weken of zo. Ik moet zelfs erkennen dat ik het soms mis om hier langer dan een dag of wat alleen te kunnen zijn.

Tony is hier al lang heel veel alleen.
Sinds ik hem jaren geleden eindelijk en onomkeerbaar op het hart durfde drukken dat het allemaal wel genoeg was met ons en dat ie nu maar moest gaan, was hij dat onmiddellijk met me eens. Na nog een tijdje ijsberen en treuzelen en niets ondernemen, verschanste hij zich vervolgens in de kou van een of andere februari hier onder het nog tochtige dak om te zien waar zijn schip zou stranden en daar strandde het. Hij is nooit meer verder getrokken. Een van de directe en voor mij diepgaande gevolgen was dat ik mij dus niet meer terug kon trekken op deze zelfde plek. Ik was daarna veel alleen onder de mensen, hij onder de bomen en het tochtig dak. Niet onze kinderen maar onze molen werd enige tijd inzet van pijnlijke scheiding-schermutselingen. Maar dat is misschien een verhaal voor een andere keer...

Je kunt hier nog eens echt alleen zijn. Natuurlijk kun je je in Nederland in je huis opsluiten. Je kunt op sommige plekken vast ook een héle lange wandeling maken zonder iemand tegen te komen. Maar dagen, weken achtereen alleen zijn, zonder enige voorbijganger, zonder een televisie, zonder een vraag, een praatje, een koffie voor iemand zetten of afspreken hoe laat je zult opstaan. Hooguit één maal per week 'bonne journée' tegen de kassajuffrouw van de Super-U.
In eenzaamheid zijn en niet vereenzamen. Dat is de uitdaging en het cadeau dat je hier krijgt.

Natuurlijk was Tony hier in het begin veel eenzaam. Hij zat in het schip en de zee was wild en onbekend en een uitzicht had hij niet. Vòòr hij begon te bouwen en van zijn linkerhanden rechterhanden begon te maken, klom hij het eerste terras op, waar ooit de Cevenolse ouden hun kastanjes teelden en kapte zich er een weg doorheen en daarna een terras hoger en daarna nog één. Alsmaar verder en dieper het groen in, in de richting van de rivier die achter de onzichtbare wildgroei naar beneden bruiste. Hij ontdekte oude muren en muurtjes, ingenieuze trappetjes, prachtige ronde uitzichtpunten, het oude kanaal, een schuilhokje in het graniet, de gewoontes van planten en nieuwe stemmen.
Ik begreep er niets van. Waarom gaat die man zijn dak niet repareren en isoleren, als hij vernikkelt op ijzig koude avonden en wintertenen kweekt bij de houtkachel, die hem daarna uit zijn slaap zouden houden? Waarom werkt hij zich in het zweet op het land dat de volgende lente en een paar flinke flottes verder gewoon weer volledig dichtgroeit? Ik geloof dat hij het zelf op dat moment ook niet begreep, maar zoals hij pleegt te zeggen 'a man 's got to do what a man 's got to do'.
De bomen begonnen hem gerust te stellen, het water spoelde door hem heen, de wind blies zijn kop leeg en 's nachts kwam de zwarte reus steeds dichterbij en joeg hem de stuipen op het lijf.
Hij kroop diep onder de dekens, maar het monster kwam terug. Hij nam zijn trommel en begon het beest van zich af te slaan en na lang trommelen week het wel een beetje, maar kwam even later net zo vrolijk terug. Hij begon te schreeuwen of te zingen, maar het bleef rondwaren. Tot hij er zo genoeg van kreeg, zo godvergeten goed genoeg, tot hij er nondedju fuck off geen zin meer in had om zich van de wap te laten brengen en alsmaar van alles te doen om van die ellendeling af te komen, dat hij er de brui aan gaf. Het ding verdween.

Af en toe had hij contact met valleibewoners, die hij kende uit de tijd dat we hier samen een jaar hadden gewoond. Dat was een jaar geweest waarin de magische natuur zich nooit zo sterk aan ons had laten kennen. We waren niet alleen geweest. We waren met elkaar en met onze zoon en hoezeer we ook bezig waren geweest met de omgeving, we waren ook zeer bezig met onszelf en met elkaar. De natuur kreeg niet die pure vat op ons. Pas in de eenzame dagen van Tony, toen hij met kettingzaag, bijl, knipschaar en hark tussen jaren- en jarenlang verlaten en voortgewoekerde bomen en struiken tekeerging, keek de natuur hem vol in het gezicht. De pijn van in de steek gelaten zijn door mij en door hem zelf, sloeg zich een soort weg door het struikgewas. Deze ervaring heeft hem zo geholpen dat hij tot op de dag van vandaag mensen uitnodigt om met en ook zonder hem de terrassen op te gaan om tegen wil en dank van zon, regen, voorjaarsdriften en overlevingskunst der natuurlijke gewassen..., de strijd aan te gaan met de varens, de bramen, de bolsters en de pijn en de eenzaamheid.

Niemand vroeg hem in die eerste dagen en maanden hoe de eenzaamheid hem viel. Niemand vroeg hem of ie niet gek werd daar boven 'au bout du vallée', daar bij die molen die de meesten niet eens wisten te vinden en waar niemand meer passeerde. Juist omdat niemand ernaar vroeg, kreeg de eenzaamheid zijn ware gewicht. Als we onze eenzaamheid vrij laten en ook vrij kunnen laten omdat niemand ertussen gaat zitten en zich er iets van aantrekt, weegt ze wat ze weegt. De monnik in de grot, de tovenaar in de verlatenheid van de bergen, Jezus in de woestijn. Oog in oog met de bestemming.
Gelukkig werkte Tony heel hard zodat zijn armen sterk werden en zijn schouders onder dat gewicht niet bezweken. Hij kreeg de kans om zijn leven tot dan toe te recapituleren zonder bemoeienis van welk mens dan ook. Tussen de bomen en de weergoden begon hij langzaam maar zeker zijn harmonie met de natuur te herstellen. Hij begon zijn verbinding met de seizoenen, met de wereld voorbij tijd en taal, terug te vinden. Belangrijke en onbelangrijke dingen in zijn leven kregen meer de plek en proportie die erbij paste. Een nieuwe juistheid begon zijn vormloze vorm te vinden.

Later begonnen mensen hem te vragen of hij niet gek werd daarboven, van al die eenzaamheid. Nee, hij werd er niet gek van of toch niet meer. Of het moest zijn dat hij samen was gaan vallen met die gekte. 'Eerlijk gezegd,' zegt hij op zulke vragen, 'ik voel me veilig en geborgen. Meer dan ooit hiervoor eigenlijk...'
'Juist, een beetje gek is die man dus wel,' ziet hij veel mensen dan denken. En ze hebben geen ongelijk natuurlijk...

Ik ben hier nooit zo lang alleen geweest als hij, maar dat gevoel van geborgenheid dat volstrekt niet strookt met de eigen verwachting en met de gedachte aan vertoeven op een afgelegen plek als hier, dat ken ik goed. Het is het gevoel van een enorme ruimte om je heen die voor je zorgt. Er wordt voor ons gezorgd, hoe klein en paniekerig we ook mogen zijn, het universum zorgt voor ons. Meer dan een mens kan doen. Mensen om je heen ontnemen je snel die ervaring, ze doen je vergeten dat het universum onzegbaar veel groter en zorgzamer is. Je gaat denken dat die andere mens voor jou moet zorgen en jij voor die ander. Maar hoe waar en waardevol dat ook is, tenslotte is niets minder waar. Ik ken dat als een bijzondere en prachtige ervaring. Ze geeft een energie waar ik een hoop weer en wind mee kan doorstaan. Dat gaat voorbij aan het gevoel van eenzaamheid.

Tony werd steeds vaker uitgenodigd op feestjes, er werden zelfs wel eens vrouwen met hunkering op hem afgestuurd, of zo leek het toch. Hij nam die dagen de uitnodigingen graag aan en ontmoette allerlei nieuwe boeiende en gecompliceerde mensen. Nog later liet hij vaker een feestje voorbijgaan. Al die mensen...

En ik? Ik zag hem terug na een flinke periode van gescheiden zijn en wat ik niet begreep begon ik heel langzaam toch te begrijpen. Tegen wil en dank. Tegen heug en meug. Tegen de berg op en tegen de stroom in.
Ik heb weinig kansen om hier echt alleen te zijn, want Tony is hier niet meer weg te slaan. Maar er zijn vele wegen naar Tipperary, naar het land van Mu. Eenzaamheid kan zich vrij goed laten ontkennen en ze heeft vast ook goed begrepen dat ze taboe is in de wereld, maar tenslotte is ze onontkoombaar sterker dan wij. Een verlaten plek aan het eind van een vallei waar de wind giert en het water zingt, is niet de enige plaats om haar te ontmoeten en in het gezicht te zien. Zij is immers overal. Zolang wij mensen zijn. Ze kan onzichtbaar zijn, maar ze is overal. Zolang wij mens zijn.
Misschien schrijf ik daarom.
'Is dat niet eenzaam, dat schrijven?'
Ja, dat is zelfs eenzaam, wanneer ik weet dat u mijn woorden straks zult lezen.
Maar ik ben u dankbaar dat u mij niet stoort...

donderdag 4 juni 2009

zonder titel 2

zonder verval kan
het water zijn weg niet gaan
zo ken ik mijzelf

maandag 1 juni 2009

'ik heb er alleen maar lol in om je achterna te zitten'

Een paar dagen terug had ik het over stemmen die er 'niet zijn' en over wezens die we niet met gewone ogen kunnen zien.
Ik ken vooral het zingen. Hele koren wonen er hier in het water. Soms is het gezang zo helder dat ik verschillende stemmen als sopranen of bassen onderscheid en zelfs de melodieën zou ik gemakkelijk kunnen meezingen. Natuurlijk speelt zich dat op een bepaalde manier in mijn hoofd af. Toch hebben Tony en ik vaker samen op een steen gezeten en hetzelfde gezang gehoord. Okay, hetzelfde in twee hoofden... Ik heb dan eenzelfde sensatie als wanneer ik al weet dat er mensen zullen verschijnen (en hier verschijnen zelden mensen), voor ik in staat ben om hen te horen of te zien. Ik kijk spontaan de kant op waar ze even later tevoorschijn komen, omdat ik blijkbaar hun aanwezigheid al voel. Mijn zintuigen rekken zich blijkbaar onopvallend op, als ik hier ben, ze scherpen zich, gaan grenzen over die ik in de stad nooit overga. Het klink natuurlijk overdreven, vaag en magisch enzo. Maar het is heel eenvoudig. Het verschijnt altijd heel eenvoudig als wat het is. Alle gedachten erover komen erna en daarmee kun je er van alles van maken. Maar als het gebeurt, gebeurt het gewoon. Juist als geen gedachte mij in beslag neemt. En het is altijd aangenaam.

De kleine kwikzilveren M., een volwassen vrouw maar licht en gevoelig als de hooiwagen voor mij op het raam terwijl ik schrijf, sliep eens in de blokhut op één van de terrassen boven op de helling. 's Ochtends verzuchtte ze dat ze eigenlijk een hel van een nacht had gehad. Hoe opgewonden en blij ze 's avonds ook was omdat ze in het echte pikdonker zou slapen tussen alleen maar bomen en wind met ver weg het geluid van de waterval. Maar eenmaal onder de dekens was er meer dan het geluid van bruisend water. Het was niet het grommen en knorren van de wilde zwijnen. Daarop was ze voorbereid. Het had heel anders geklonken. Ze had geen idee wat het was, maar het was er en het maakte stappen, grote en zware stappen rond de hut en het was dichtbij en angstaanjagend en echt waar en het moest wat van haar en slapen was het laatste wat ze kon. Urenlang had er een groot hijgend wezen om de hut geslopen en gestampt. Toen had het haar toegesproken, nee, toegeschreeuwd met woorden die ze niet wilde horen en daarna was het, of je het geloven wilt of niet, aan de deur beginnen te rammelen. Onder de deken voelde het geen greintje veiliger dan erboven. Het reusachtige zwarte wezen kwam op de een of andere manier binnen in het kleine hutje en ging op de rand van haar bed zitten. Het wilde haar zelfs aanraken. De angst had haar half opgegeten en ze was pas weer wat rustiger geworden toen de zon aan de horizon omhoogkroop.
Ook deze keer zei Tony dat hij dat monster wel kende en dat het er allemaal om ging te leren niet bang te worden, omdat juist angst het voedsel van deze wezens is. Precies daar leven ze van. Prachtige gedachte, maar in het holst van de nacht, zwart, kil, wind, weg van de wereld... en zo'n écht-waar-wezen dat het op je gemunt heeft... Loslaten, ja, dat zal zeker de verlossing zijn, begin er maar aan...

Ik ben nooit beslopen in het hutje op de helling, hoeveel ik er vaak geslapen heb. Wakker liggen in angst is mij wel redelijk vertrouwd. De laatste keer dat er op mij gejaagd werd was op een klaarlichte middag. Ik weet niet meer wat er in mij aan de hand was voor ik op het bed terechtkwam. Ook weet ik niet meer wat er op het bed gebeurde vòòr mijn lichaam begon te schokken. Het werd gestuurd vanuit mijn lendenen. Ik dacht nog: zijn dit misschien mijn lurven? Word ik nu bij de lurven gegrepen? Wat onthouden wij mensen toch soms de meeste bizarre dingen en hoe gemakkelijk en snel vergeten we wat ons echt bezighield. Hoe dan ook slingerde mijn lichaam een gevecht in, mijn benen begonnen te 'rennen' en mijn adem sloeg aan het hollen. Ik lag dus gewoon op bed. Ik moet eruit gezien hebben als een hond, die in zijn slaap plots kan gaan trillen en hijgen, met de tong uit zijn bek, terwijl de spieren in zijn poten trekken en hem de beweging geven alsof hij rent. Ik heb vroeger vaak de hond gadegeslagen terwijl hij zo op de planken vloer lag en ik heb altijd gedacht dat ie droomde van een goede boswandeling of de jacht op een konijn.
Mijn stem in mij: 'Kom, weg, voort, vooruit, rennen, harder, nog harder, niet vallen, niet vliegen, maar hollen, zo hard je kunt..! Hollen!!'
Het land is ruw, vol gaten en kluiten tussen klei en gras. Land, kilometers uitgestrekt rauw land. Ik zie mij hollen. Ik zie mij als een meisje op het rauwe land. Zij rent, struikelend maar met de tanden op elkaar. 'Naar de horizon!' hoort ze zeggen. Ze moet naar de horizon gaan, naar de zon die heel die einder vult. Als een immense gele poort zonder massa, enkel maar geel, kleur zonder vorm, steeds intenser en helser geel. Zo klein als het hollend hijgend meisje daar beneden, het meisje dat volkomen op mij lijkt, zo bijna huiveringwekkend groot die halve oprijzende zon. 'Het paradijs', zegt een stem, 'daar moet je heen, naar dat licht dat alles opslokt, ze noemen dat het paradijs, hoor je?' Ik hoor het, ik hoor het ze zeggen... ik moet nog harder, nog sneller gaan!
Intussen ben ik al niet meer in die hollende benen en die hijgende longen, geen zwaaiende armen meer en verblindde ogen, ik ben de blik die alles ziet, hoe klein ik ook ben en hoeveel kleiner ik ook nog word. Ik ben de getuige die nergens is. Ik weet dat ik die getuige ben.
Pas op! Daar is het gevaar! Het is zwart en strekt zich breed uit over de hele reikwijdte van de blik van het meisje. Ze durft niet te kijken, maar ze weet dat het zo is. Ze voelt hoe het achter haar aanrent, hoe het haar opjaagt. Het nadert bovendien. Het meisje gooit zich vooruit met al die ledematen en vliegende haren, rennend op alle adem die ik door mijn longen jaag, terwijl mijn lendenen schokken en mijn benen trillen... Dan draait ze toch haar hoofd om: het zwarte wezen is een ongeleid traag bewegende dikke doek van een onbeschrijflijke donkere massa, een soort rubberen vlees, met een taaie ondoordringbare huid. Ergens in heel dat zwaaiende en zwiepende zeil zitten heldere witte ogen, groot en priemend maar niet onvriendelijk en er is ook iets als een neus en een mond of een bek. In de breed uitwaaierende zwarte massa verdwijnt bijna dat gezicht, zo klein als het in verhouding is. Met onzichtbare poten of voeten jaagt het voort. Ik hoor niet dat het geluid maakt. Ik ben het hollend meisje en ik kan niet meer. Geen zon komt dichterbij, wat ik ook ren en alle schaduw van die jager achter mij valt over mij heen. Ik hou het niet vol. Ik zal verliezen. Ik ga het nooit halen. Ik kan niet ontsnappen. Ik ben op. Ik geef het over.
Ze stort in het gras en laat alles gebeuren. Uitgeput. Er is zelfs geen angst meer.
En dan springt er niets boven op haar en niets rijt haar lichaam aan stukken. Ze hoort alleen een duidelijke stem, terwijl ze in het platte zwarte gezicht kijkt, dat nu plots verschijnt als een onnozel grappig dier in een cartoon:
'ik heb er alleen maar lol in om je achterna te zitten.'
Zei hij dat echt? Hij zei het echt. Een doodleuk antwoord op een vraag die ik niet stelde, maar die er toch was. Ik kijk op naar de zon en zie dat deze zijn vertrouwde dagelijkse zonnemaat in het hemelruim weer heeft ingenomen. Weg paradijs, weg hel van een achtervolgend monster.
Als mijn ogen weer open zijn, mijn adem weer rustig, het bed gewoon het bed, voel ik mij licht en goed.

Mijn kinderdroom over een leeg kasteel en de jacht van de draak op mij door zoveel zalen zonder kans op ontsnapping, leeft dus nog altijd ergens in mij. Als kind werd ik gered door wakker te worden, wat tenslotte geen redding bleek te zijn. Toen ik 33 was, schreef ik een persoonlijke, voor mijzelf 'verlichtende' toneelversie van 'het meisje en het beest', het bekende sprookje over dat mooie meisje dat voor de opdracht staat een monster dat haar trouwen wil, te ontmaskeren. Toen was het monster de man en het mannelijke. Zij bevrijdde zich uit zijn greep door 'ja' te zeggen.
Nu heeft de donkere kant van het leven een andere vorm gekregen. De absolute zekerheid dat ik alleen ben en met lege handen sta. De ontembare angst dat dat niet genoeg is, niet goed genoeg, dat ik niet genoeg ben, niet goed genoeg.
Het angstwekkend voortjagend levend 'ding' houdt zich in mijn directe omgeving op. Het is waarachtiger en reëeler dan ooit tevoren. Een soort van dichtbij. Ik ben erin én er getuige van. Meer nog: ik zie hoe ik mijzelf in het verhaal zie.
Ik denk dat ik dát ben: het oog dat gefascineerd en geïnspireerd is bij het zien en ervaren van het verhaal. Het verhaal zit in mijn lichaam, het komt uit mijn lichaam.
We kunnen wakker zijn bij heldere hemel of duistere nacht, we kunnen dromen of een trip maken, we kunnen het ook herkennen in sprookjes en in mythen. Of we ervaren het als 'gewoon' werkelijkheid. Magische werkelijkheid weliswaar, maar daarom niet minder werkelijk.

Klassieke tovenaars, meesters van zekere tradities, noemen de zwarte jagers (er schijnen ook andere verschijningen en geesten dan 'zwarte jagers' te zijn) 'anorganische wezens'. Ze leven in een andere laag van de werkelijkheid, zeggen zij en we kunnen ze alleen met andere ogen waarnemen. Tovenaars kijken naar de bewegingen van mensen als bewegingen van energie. Zij kunnen dat zien en ze hebben er een beschrijving voor.
Als we kijken volgens de psychologie zijn de achtervolgers in onze (dag)dromen en wakkere nachten de uitdrukking van onze angst, een vorm waarin onze angst zich laat kennen.
Ik begrijp dat die oude meesters die anorganische wezens niet een uitdrukking noemen van onze angst, maar ze meer een eigen bestaan toedichten. Ze benadrukken dat ze ons opzoeken om zich te voeden met onze energie. Langs de angst vinden ze een gemakkelijk kanaal. Zo zitten ze ons graag op de hielen en houden zichzelf daarmee in leven. Dat dat gewoon hun aard is, zeggen de oude meesters en dat die wezens niet anders kunnen zijn dan wat ze zijn.
Het goede nieuws dat we erbij krijgen, is dat ze zich altijd op de een of andere manier verraden. Ze vertellen ons, of ze willen of niet, hoe ongevaarlijk ze feitelijk zijn. Dat willen ze vast liever niet vertellen, lijkt mij zo, want het prijsgeven van hun geheim betekent algauw hun verdwijning, als de krachten tegenover hen tenminste groot genoeg zijn. Dat wil dus zeggen: als wij sterk genoeg zijn. Sterk genoeg om ons niet de hel in te laten jagen. Naar het schijnt geven ze ons altijd in een of andere taal de boodschap door hoe we van hun angstaanjagerij verlost kunnen worden: als wij niet langer bang zijn, kunnen zij nergens meer van leven. Ze lossen op. Het zou de Heerser van het Universum zijn die hen deze spelregel heeft opgelegd: zolang je het teken meedraagt waardoor je 'overwinnelijk' bent, mag je spelen door de mensen in de hoek van zichzelf te drijven. Spelen dus om ons te helpen onze angsten te overwinnen.

Het is allemaal maar een manier van zeggen. Een mooie manier van zeggen, als je het mij vraagt. Ik kan ermee mijn kinderdroom beschouwen, mijn geliefd sprookje hanteren en mijn trillend lichaam op het bed. En ik word ontslagen van het gevoel dat ik 'het allemaal zelf creëer', wat mij steeds weer extra verlamt, ook al weet ik dat ik wel degelijk de eindverantwoordelijke van mijn ervaringen ben.
Allemaal maar een manier van zeggen.

Over Boeddha hoorde ik het verhaal van die monniken die hij het bos in stuurde en die piepend en jankend terugkwamen omdat er zoveel geesten hen klaaglijk en angstaanjagend lastig vielen in hun meditatie. Ze renden ervoor weg en vroegen hun meester om die engerds voor hen weg te jagen of hen in godsnaam naar een andere rustigere plek te sturen om hun beoefening te doen. Jammer maar helaas. Angstaanjagende wezen waren niet te ontlopen, zei de meester. Heet hen daarom welkom en gun hen een plaats onder de zon. Ingerukt.. mars!

Wanneer ik weer bang zal zijn, achternagezeten door wie dan ook of gewoon ogenschijnlijk doodkalm bang, dan zal ik me misschien herinneren dat ik het beste 'kom maar binnen' kan zeggen, maar er is een even grote kans dat ik voor ik het weet in die emotie gevangen zit en mij totaal niets herinner.
Mocht ik toch helder genoeg blijven, dan moet ik maar hopen dat ik zomaar plotseling zou weten HOE ik in godesnaam 'kom maar binnen, kopje thee..?' uit mijn toegeknepen keel moet krijgen.
Desalniettemin is het al heel wat om te weten dat het verschil tussen dromen, sprookjes en werkelijkheid niet bestaat.
Ach.
Altijd al gedacht eigenlijk...