donderdag 6 augustus 2009

een plek en een ziel

Ik was buiten, ik was wekenlang helemaal onder de mensen. Ze zijn weg, maar ik ben nog steeds buiten. Beetje de weg kwijt naar binnen, bedoel ik.
Buiten was fijn. Buiten is het echt fijn. Het is makkelijker. De mensen zijn aardig, behulpzaam, vrolijk. Hun aanwezigheid stuwt me vanzelf voort. Iedereen moet eten, iedere dag. Aan de slag. Heerlijk duidelijk. Geen twijfel mogelijk.
Binnen is het te warm. En alles ligt er op een hoop, ik vind niks terug. Naar binnen gaan is niet leuk. Ik vind er altijd rommel, ruis, rumoer. Veel te duister ook. Ik heb helemaal geen zin om naar binnen te gaan. Ja, slapen.. heel lang slapen. Van niks weten, dat is nog eens aangenaam. Zou dat niet genoeg zijn voor het evenwicht? Jammer maar helaas. Er zijn altijd dingen die op een dag daarbinnen dringen. Schijven is een manier van binnen blijven.

De wereld is hier op bezoek gekomen en ik was helemaal buiten. We hebben onszelf uitgelaten. Wat een feest! Mensen druppelden dagenlang onze vallei binnen en voor iedereen juichten we als ze tevoorschijn kwamen tussen de bomen. Het was een bonte verzameling feestgangers. Sommigen namen er 12 dagen voor, anderen 12 uur of minder. Sommigen kenden we al levenslang of wat daar op lijkt, anderen waren fris en nog lang niet vertrouwd of zelfs gloednieuw, nooit gezien, excusez hoe was je naam ook weer? Sommigen namen vrienden mee, of kinderen of hun moeder, anderen vergaten zelfs zichzelf. Ze kwamen uit het noorden en het zuiden, van links en rechts, met treinen, vliegtuig, auto, de buren kwamen lopend. We hadden heel wat uitnodigingen de deur uit gedaan. We hadden heel hard gewerkt om alles mogelijk te maken wat feestgangers graag willen.
W zouden ons te buiten kunnen gaan.
Alleen als ik sliep was ik binnen, misschien, maar bewusteloos. En als ik wakker lag, was ik niet binnen. Ik was dan buiten met mijn hoofd en maakte lijstjes van 'eerst dit en dan dat' en twijfelde over broden en vaatjes wijn.

Alles om ons heen bleef onverstoord, stond stevig stil als een berg, kabbelde voort als een zomers riviertje of groeide zwijgend door in de felgroene bolster, behalve ik. Als de wereld binnenkomt, kruip ik naar buiten en word druk met de drukte. Ik ben bepaald niet onverstoorbaar. Ik draaf dus rond met brood en wijn, ik babbel, maak grappen, ik zing en spring rond, ik zie, ik zorg, ik doe drie dingen tegelijk, ik vergeet het een en ander, ik zet alles open, deel het allemaal uit en ik ben gelukkig. Bijna buiten mezelf.

Ik omhels de wereld en ben zozeer dáár, dat mijn waarnemer zich terugtrekt in een hoekje en de tijd afwacht om weer eens rustig met mij te kunnen praten. Als dan eindelijk de rust terugkeert, zwerft mijn lichaam nog dagen rond waar het plots leeg is. Ook al was dat helemaal niet plots, want iedere dag werd een een beetje leger, maar het vertrek van de laatste lievelingen voelt toch altijd als een verschil tussen alles en niks. Verdwaasd kijk ik naar de film die voorbij is, naar de mensen die gesproken en gelachen en genoten hebben, naar ongerijmde beelden die zijn blijven hangen van tussen het brood en de wijn. Ik hoor opnieuw verhalen die zijn verteld maar ook verhalen die niet hardop zijn uitgesproken. Ik kijk opnieuw in de gezichten die aan de tafel zaten zoals ik ongewild ook ineens vragend in de gezichten kijk van mensen die helemaal niet zijn geweest.

Ik realiseer mij hoe blij de vrienden waren. Zij die hier jaren niet waren geweest, waren uitgelaten dat ze weer terug waren. Ooit hebben ze deze plek in hun hart gesloten, zoveel is zeker. Ze tonen het, ze zeggen het. Ik zie K. alle dagen stralen. Zes jaren waren te lang, hij miste de molen. 'De molen' is een begrip. Ik zie T. trots alles tonen aan haar nieuwe geliefde die ze al zo vaak heeft gezegd dat hij hier mee naartoe moest komen. Ik zie A. hier zomaar keihard werken en dan stilletjes zitten genieten. R. was hier als kind en is nu geen kind meer. Bij de uitnodiging om hierheen te komen is ze de eerste die alle andere gedroomde vakantieplannen direct laat varen. D. zegt niks maar loopt rond als een dier in de bossen waar ie vandaan komt. N. zegt dat hij hier vaak is, vaker dan dat hij hier werkelijk is. Heel veel vaker, zegt hij. 'Ik heb al eens in de auto gezeten, ik wist zeker dat ik hierheen ging rijden, maar ja...'
En ik, ik heb het kleinkindje van drie maanden in de armen die volledig opgaat in de aanblik van de waterval. Zijn hele roerige lichaampje komt tot rust als hij staart naar wat ik waterval noem. Wat we (kunnen) zien vòòrdat we over de woorden beschikken, laat zich alleen maar fantaseren...

M. was hier rond het feest met haar zoontje, voor de eerste keer. Hoewel ik haar zelf maar één keer eerder even had gesproken, was ze aanwezig en deel van de familie of het niks was. We wisselden alleen maar woorden over afwasmiddel of vuilniszakken, maar na drie dagen namen we spontaan afscheid of we samen een marathon hadden gelopen of een intensieve sesshin volbracht. Zonder het geijkte sociale patroon van praten tussen 'waar kom je vandaan?' en 'jaja' en 'ohoh' hadden we elkaar helemaal ontmoet. Dat ik gauw eens langs moet komen in Nice...
En dan was er nog een vrouw, die ik niet kende. Dat was op zich niet vreemd, maar ze was er de hele dag na het feest nog. Ik vroeg haar hoe ze heette, maar ik herkende de naam N. niet. Ik was ervan overtuigd dat Tony haar moest hebben uitgenodigd, maar kwam er steeds niet toe te vragen wie ze was, ik bedoel, bij welk verhaal ze het gezicht vormde. Toen ik dat eindelijk aan hem vroeg, zei hij doodleuk dat hij haar ook niet kende. Ze was vriendelijk en behulpzaam, ze genoot dat het een lieve lust was. Iemand had haar meegenomen. Ze zat aan het ontbijt, ze was terug te vinden bij de lunch, dan stond ze plots af te wassen en aan het hoekje van de immense tafel schoof ze beleefd weer aan bij het diner. 's Nachts vond ze weer een plekje om te slapen en ook de volgende dag zat ze heerlijk koffie te drinken en zoog de Nederlandse gezichten en gesprekken in zich op, waar ze naar alle waarschijnlijkheid geen woord van verstond. Langzaam ontdekte iedereen dat niemand haar kende, maar toen had ze zich al een bescheiden plekje veroverd waar niemand zich aan hoefde storen. In mijzelf noemde ik haar 'onze zwerfster' en begon plezier in haar te krijgen. Die avond kwam er iemand uit de buurt vragen van wie de auto was die al die tijd bij hen voor de deur stond. De volgende ochtend zou er een vrachtwagen komen leveren, het ding stond in de weg. Het duurde even voor N. opkeek, maar ze had er geen probleem mee haar wagen op tijd weg te rijden. Even later vertrok ze, maar kwam een uurtje daarna terug om nog een glaasje mee te drinken. We boden haar een slaapplaats aan en zonder veel woorden een een grote glimlach bleef ze dan toch nog maar een nachtje. De volgende dag nam ze van iedereen afscheid, bedankte heel hartelijk en vertrok.
Eerst wilde ik toch weten wie ze was, toen begon me te boeien wat haar bewoog en zou ik daar eigenlijk wel naar willen vragen, maar daarna raakte ik geïntrigeerd door haar onverstoorbare en dankbare aanwezigheid tussen al die mensen die elkaar kenden en een andere taal spraken en verdween de behoefte om meer van haar te weten. Anders gezegd: enerzijds was ik me thuis gaan voelen bij de franse discretie van geen persoonlijke vragen stellen en aan de andere kant vond ik met onze Brabantse gastvrijheid helemaal niets mis. N. was er gewoon. Ze had zich een plaats veroverd die met het vertrek van alle Franstalige vrienden alleen maar scherper werd. Op een wonderlijke manier maakte ze het gezelschap kompleet.

En dan waren zij daar, die niet kwamen. 'Ik kom zeker,' was doorgaans de tekst vooraf geweest. Het houdt me bezig wat er tussen die woorden en de afwezigheid schuilgaat.
Wat is het dat S. al twee jaar bezig is om hier langs te komen, maar dat het haar niet lukt? Ze woont nog geen uurtje rijden van hier. De maaltijden waarvoor ze hier is uitgenodigd, de uitgestelde afspraken van 'na de zomer' en 'ná kerstmis' zijn geruisloos voorbijgegaan. Deze keer kwam ze zeker, haar mongoloïde zoon zou zo genieten van onze plek, de mensen, de muziek, ze zag er vreselijk naar uit. Geen S. en ook niet de fanatieke spelletjes en het dolle plezier van haar zoon.
De zangeres was zeker zeven keer gebeld, haar funk- en rockband kreeg ze niet helemaal bijeen maar zeker wel een of twee gitaristen, misschien de toetsenist en voor een drummer zorgden wij. Een contract? Nee, we leven in de Ardèche. We bellen zeven keer, we babbelen, we hebben contact, we lachen, we beloven. Tenslotte: geen zangeres, geen gitaristen, geen bericht. Style Ardechois?
En dan F. 'Reken maar dat ik kom,' had ze haast dreigend gezegd, met de voorpret al in de ogen. Waar bleef ze? 'Het lukte me niet om weg te komen,' zei ze drie dagen later, toen we haar tegen het lijf liepen. Ik moet daar lang over nadenken. Ze is een een heel gevoelige, fijne grijze vrouw, licht als een kind met krachtige krijgersogen. Ze stond jaren op de markt met groenten uit de tuin van haar man en daarna is ze gaan werken in het 'bezoekerscentrum' van het dorpje Thines, een winkeltje/cafe/tentoonstellingsruimte. Het lukte haar dus niet om weg te komen bij haar man, die niet wil dat ze hierheen gaat. Al drie jaar geleden smeekte haar dochter bij Tony om haar 'weg te halen' uit handen van juist deze man. 'Iemand moet het doen,' had het meisje gezegd, 'naar mij luistert mijn moeder niet...' Maar het lukte haar ook voor deze ene avond niet bij hem weg te komen. Ze erkent dat volledig en spreekt het gewoon uit. Vooral dát verbaast me zo. Geen feest voor F.
Vriendin H. had er echt willen zijn. Dit was dé gelegenheid om de stap te wagen. Toen het erop aan kwam, vond ze de reis zo'n obstakel dat ze ervan afzag. Toen kon ze meerijden en overwoog alsnog te komen. Toen moest ze kiezen tussen... Afijn, tenslotte kwam ze niet, maar ze hàd eigenlijk... enzoverder.
En dan de man van die andere F. Hij schudde Tony de hand, liet die lang niet meer los en vroeg drie keer, met een vreemde blik in de ogen, of hij het zijn vrouw F. écht niet kwalijk nam dat ze niet was gekomen. Wat zegt deze man nu eigenlijk echt?
Toeval mag bestaan. Ieder verhaal is een geschiedenis, iedere keuze heeft zijn redenen. Maar er zijn zoveel opmerkelijke of ongepaste afwezigheden geweest. Wat is de drempel? Wat maakt haar te hoog? Er lijkt een intuïtie, een onbestemd gevoel te leven dat je hier niet zomaar kan langskomen, zelfs niet voor een feestje.

Het is niet de eerste keer dat ons blijkt dat het een stap is om hier te komen en dat dat bij deze wonderlijke plek hoort. Laatst nog verwoordde iemand het op een bijzondere manier: het is of je door een onzichtbare muur heen stapt en een andere wereld binnenkomt. Op de een of andere manier is daar moed voor nodig. Maar je wordt beloond met een heel hoge energie, de grote pracht van de natuur, een soort weidse ingeslotenheid, wat een paradox is, maar toch is het zo. Vriendin R., die hier ooit een weekje was, noemde de plek een grote groene vagina die haar omhulde. Ze zwierf 's nachts rond bij volle maan, sprak met haar dode moeder aan de waterval en vergeleek haar ervaring met een bezoek aan de Himalaya. Ze voelde zich ontzettend veilig en thuis en bleef er jaren van dromen hier ook te komen wonen.
Ooit waren M. en G. hier voor de eerste keer en M. werd zo grondig door elkaar geschud door een boodschap van de waterval, dat ze aan de ene kant heel dankbaar was voor het inzicht dat ze kreeg en aan de andere kant een beetje bang werd om terug te komen. Ze kwam nog vaak terug.
En dan was er J., de goede oude vriend, die er misschien wel zes jaar over had gedaan om, na zijn aanvankelijke belofte langs te komen, ook daadwerkelijk hier te belanden. Hij kwam, al kwam hij niet helemaal. Hij bracht een camera mee en keek vooral door de lens. Jaren kwam hij meermalen per jaar en bleef veel door de lens kijken. Tenslotte maakte hij een film, die over deze plek had moeten gaan, met prachtige beelden, maar voor ons kwam de plek niet werkelijk en vrij aan het woord. Hoewel hij herhaalde hoezeer hij ervan was gaan houden en eraan gehecht geraakt, hebben we hem hier nog niet teruggezien.
Zeker twee mensen die hier ooit met overgave zijn geweest, zijn daarna op zoek gegaan naar een plek als deze voor henzelf. Ze hebben hun eigen molen, hun eigen krachtbron gecreëerd.

Wat ik maar wou zeggen: een plek, deze plek is in staat om geen mens onberoerd te laten. Ik sta er met mijn eigen ogen bovenop en toch vind ik het eigenlijk nog steeds van de zotte. Maar daar iets van vinden is natuurlijk nóg zotter!

Toen we hier in 1999/2000 een jaar woonden, hadden we rond Pasen een paar dagen in Parijs doorgebracht (onze 12jarige zoon wilde echt Parijs en het Louvre gezien hebben als hij een jaar in Frankrijk had gewoond). We keerden terug met de boemeltrein en reden tenslotte weer de vallei binnen. Ik zal nooit vergeten dat ik huilde. Er was iets ongekend ontroerends aan de terugkeer in 'onze vallei'.
In de jaren dat ik hier zo'n 4 keer per jaar kwam, heb ik ontdekt dat er een patroon zat in mijn emotie in de eerste dagen hier. Ik begon altijd ontzettend uitgelaten. Ik was blij met alles wat ik terugzag, alles wat gegroeid was, alles wat veranderd was, alles wat hetzelfde was. Ik keek op naar de Geest van de Berg en voelde me terugvloeien naar mijn ware proporties. Maar steevast duikelde ik binnen een of enkele dagen in moeizame somberheid, in onzekerheid, in angst. Van 'himmelhoch jauchzend zum Tode betrübt'. Steeds weer werd ik door die beweging verrast en kon het niet begrijpen. Zo heftig, waarom zo heftig? Het was of de plek me optilde en daarna op de rotsen liet vallen. Zoiets is het ook. Bij mij tenminste. Ik werd steeds volledig losgetrild van de energie van het dagelijks leven in de dagelijkse wereld. Uitgedaagd om verder te zien. Sinds ik weet dat krachtplekken zo werken voor wie er gevoelig voor is en dat ik er hier met mijn gevoelige kont bovenop zit, scheelt dat een hoop onnodige zorgen. Ik ben voorbereid en de klap is zoveel zachter. Ik kom ervoor. Ik heb haar nodig, altijd weer opnieuw, na een hoop verstrooiing van aandacht en veel tamtam daar buiten. Ik ga van de Amsterdamse binnenstad naar hier, 'op de buiten', en dat klinkt van binnen naar buiten, maar schijn bedriegt.

Als hier een heleboel mensen tegelijk zijn, heffen we samen de werking van die confronterende kracht voor een deel op. De naakte hevigheid van de spiegeling met wat ons van binnen beroert, is dan verspreid en verzacht. Als de zon schijnt, het koele water klatert, de wijn vloeit, de liederen schallen, lacht de Geest van de Berg met ons mee. Ook die houdt blijkbaar wel van een feestje...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten