vrijdag 28 augustus 2009

wat is er dat voor één?

Een week alleen hier.
De zintuigen zijn onmiskenbaar scherper, alsof ik extra alert moet zijn op wat in mijn territorium binnenkomt en het mogelijk op mij gemunt heeft. Ikzelf heb niet het gevoel voor iets of iemand bang te hoeven zijn, maar mijn zintuigen lijken daar heel anders over te denken. Ze gedragen zich dierlijk en duwen me geregeld naar de deur om scherp in het rond te kijken of er ongewone beweging te bespeuren valt. Ik hoor een beest dat ik niet kan thuisbrengen en later ook niet meer na kan doen. Een enkele keer moet ik terug naar de keuken om er zeker van te zijn dat er niets meer op het vuur staat of iets anders ongeregelds aan de hand is, want er zijn geuren die ik niet kan thuisbrengen.
Ik ben moeiteloos waakzaam en ik geniet daarvan.

Maar hoe kan ik eigenlijk zeggen alleen te zijn. De adelaars boven de Geest van de berg maken trage cirkels en achten hoog boven mij en houden me in de gaten. Ik hoor andere in de bomen verstopte vogels die ik niet bij namen ken, behalve de vrolijke specht die steeds in de middag hamertje tik begint te spelen. Op een van de dagen, waarvan ik weer eens vergeet welke dag van de week het is, trap ik AAHHHhh.. bijna op een klein opgerold slangetje, dat midden op een brede traptree ligt, precies daar waar je natuurlijkerwijs je voet zet in je vloeiende tred van kamer naar molen. Dood? Een halve meter ervandaan zit Teetje de poes nadrukkelijk niets te zeggen. Ik vraag of zij hier meer van weet, maar ze blijft zwijgen. Is ie dood?, vraag ik nog eens en bekijk het beestje van zo dichtbij mogelijk. Ze kijkt dan ook nog maar een keer naar het slangetje. Tenslotte zegt ze alleen 'als je maar uitkijkt en er niet op gaat staan..', waarna ze zich omdraait en een tikkeltje arrogant wegwandelt. Tegen de avond is het diertje verdwenen. De rest is gissen.

Driemaal heb ik een dikke libelle uit de badkamer gered, vòòr ze zich te pletter vloog tegen de grote ruit of van hitte en vermoeienis gewoon ter vensterbank was gestort. Dan waren er mieren in alle maten, sprinkhaantjes van klein en grijs - in de zwevende sprong lichten ze feloranje op van onder dat camouflagepak - tot grote lichtgroene, die wel in een pot verf lijken te zijn gevallen, van kop tot kont en alle poten en sprieten in hetzelfde jonge frisse groen.
Verder heel veel vliegertjes die graag over mijn scherm wandelen of keurig over de bovenrand ervan paraderen, piepklein roestbruin en kordaat, ragfijn zwart en nerveus of heel fragiel van wit paarlemoer, dansend onder het licht van mijn lamp. Dat leeft allemaal! Dat heeft allemaal een hart en een spijsvertering. En de drift om te overleven. Het fladdert, kruipt, springt, steekt, siddert om mij heen. Ze horen bij de avond als de sterren. Ik schrik alleen op van de nachtvlinders, die donzig zijn en wel viervoudige vleugels lijken te hebben, zo'n wild gefladder brengen ze voort. Ze zeilen bij verrassing je blikveld binnen en gedragen zich of ze er geen idee van hebben hoe ze daar weer uit weg kunnen komen.
Als ik bij schemering vanuit mijn kamer naar buiten loop moet ik oppassen want er woont een enorme forse pad onder één van de grote stenen voor mijn deur. 's Avonds maakt hij graag een wandelingetje. Hij is al zo'n 12-15 cm als hij in elkaar zit, maar wanneer hij begint te lopen met zijn geweldige kikkerpoten is ie minstens twee keer zo lang. Hij roept diep ontzag in mij op en ik blijf vanzelf even rustig wachten tot hij het terrasje is overgestoken. Soms blijft hij even doodstil zitten en dan luisteren we naar elkaar zonder iets te zeggen. Je kunt je geen vriendelijker en beleefder buurman wensen.
In de molen woont al tijden een naakte slak. Of misschien een familie Slak, maar dan spreken ze wel erg goed af wie er welke avond op pad mag. Vijf van de zeven avonden schuift er ergens heel langzaam een vochtige kleine drol door de keuken. 's Ochtends lopen glanzende slijmsporen over het vloerkleed, soms ook over de poten en de zitting van een stoel. Dat veeg je weg met niks en het laat ook niks na. Geen idee waarom, maar we komen niet op de gedachte om het ondefinieerbaar onappetijtelijke logge beestje maar eens buiten te zetten. Misschien is Slak gewoon heel gelukkig met een dak boven het hoofd.
Dan hebben we een eekhoorn die weet waar de hazelaar staat(!), er zijn marters die we herkennen aan hun uitwerpselen van 'kersenpitten', ook als het kersenseizoen allang voorbij is en natuurlijk de zwijnen, in overvloed. En soms, heel heel soms een ree, maar die heb ik hier zelf nog niet gezien en daarvoor ben ik jaloers op Tony...
Af en toe, in het zomerseizoen, hoor je een mensenstem. Soms horen we al stemmen vòòr ze te horen zijn. Verscherpte zintuigen. Wandelaars, vissers, zwemmers. Hoe dan ook: toeristen. Ook wij hebben een stem, we fluisteren, zingen, schertsen of schelden, we kunnen ook gillen, maar we maken onszelf wijs dat de stemmen van toeristen andere stemmen zijn. We willen graag geloven dat onze stem hoort bij het gesjirp van de krekels, het grommen van de zwijnen en het zwijgen van de hagedissen. Hoe dan ook, alleen met al die zichtbare en onzichtbare beesten en beestjes om mij heen, hoor ik scherper dan normaal mijn eigen stem daarbinnen. Meer dan ooit besef ik hoe bezeten ik ben van een volkomen zinloze poging om mijn leven een andere loop te laten nemen dan zij heeft. Ik matig me aan dat ik nog veel moet vertellen en veel schrappen, van alles afleren, een hoop aanleren, nog veel goed moet doen en nog veel beter, ik moet in ieder geval, alsjeblieft, zeker weten, nog altijd worden wie ik ben...
'Zie die daar zitten,' sjirpten de krekels, gromden de zwijnen en lieten de hagedissen weten in hun sprakeloosheid, 'wat is er dat voor één?'

De herfst heeft zich aangekondigd: de eerste dikke spin kuiert over mijn geel gekalkte muur. Welterusten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten