vrijdag 15 mei 2009

aan tafel

Mijn tafel is blauw, oud-Hollandsch Hindelooper blauw. Zij staat in een kleine nis in mijn kamer, die zich achter mij uitstrekt. Ze is misschien niet groot, deze kamer, maar voor mij een ware zegen.
Vóór mij en links en rechts van mij ramen. Het uitzicht heet onbeschrijflijk, maar ik ga het proberen. Recht voor mij een breedbeeld van opeengepakte bomen in het gestreken licht van de late namiddag, een groene zee. De zon staat nog boven de helling en breekt na een dag van regen krachtig door een grijs dek van wolken. Als ik iets omhoog kijk veranderen de bomen in struiken, hier en daar spetterend gele brem, brokken en blokken graniet tot aan de robuuste grijze top. Daar huist de Geest van de berg, zeggen wij. Dat zeggen we al jaren. En zo is het.
Tegen de rand van het kozijn recht voor me tel ik nog juist drie lagen dakpannen en een schoorsteen. Iedere pan, elke balk, iedere leisteen, alle mortel... alles heeft hier geschiedenis. Ieder onderdeel is hier op zijn plek gekomen door onze dromen en onze handen. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen: vooral zijn dromen en zijn handen. Hij heet Tony. Hij woont onder dat dak waar ik tegenaan kijk. Het is het dak van de molen. Onder zijn kamer de gezamenlijke woonkeuken, waar alles zo'n beetje begonnen is. Vele jaren geleden.
In zekere zin blijft al dat wonen en leven en delen hier een klein wondertje.
Maar vandaag blijf ik even bij mijn blauwe tafel, de ramen om mij heen, mijn zicht.

Tussen de ruit en het kozijn geschoven zit een ansichtkaart van Inkognito (Berlijn) die 'Der Flug' heet en die Quint Buchholz heeft gemaakt. Grijze wolken waarlangs veel kriskras zwarte vogels vliegen en daartussen een zwart mannetje met een zwarte regenjas, de armen wijd, de jas open in de wind, als in één zwerm opgenomen in de wilde vlucht van de vogels .
Aan de knop van het raam hangt een klein Japans waaiertje. Voor als het toch nog heet wordt deze zomer. Je weet het niet meer met dat klimaat.

Uit het raam links van mij de enige verte die we hier kennen, al is van echte verte al nauwelijks meer sprake nu de regens steeds meer over het leven in de vallei beginnen te heersen en de bomen groeien als kool. Maar ergens daarachter een trog, waar zich vaak de meest grijze wolken verzamelen. Tegen de helling, aan het begin van een zelfgekapte ruwe toegangsweg onze 30jaar oude Landrover, die sinds we hem dood verklaarden, er alles aan doet om te overleven. Daarvoor wiegt vriendelijk de oude, zachtblauwe, roestige hijskraan in de wind, die ook zijn beste tijd gehad heeft en grote diensten bewezen. En daaromheen, uitgespreid en geordend, de andere machinerie en de bouwvoorraad. Balken, shintels, isolatieplaten, dakpannen, betonmelange, ik ga u niet vermoeien. Je leeft hier altijd in of op of rond een chantier, maar ogen leren selecteren en het aan land hebben van wat nodig is om dit paleis hier te vervolmaken, is een genoegen op zich. In ieder geval voor wie het gesjouwd heeft.
Het is ergens allemaal van de dolle, maar het hoort erbij.

Op de mooie vensterbank van kersenhout, dat strak geschaafd is maar aan de voorkant nog de oorspronkelijke welving van de boombast heeft behouden, staat een foto van een pasgeboren baby, ongeveer 10 uren oud. Het kind heet Finn en is nog geen maand geleden aangekomen. Tony is zijn opa en tegen mij zal hij oma zeggen. Was hij maar in de herfst geboren, dan was ik zijn eerste maanden in de buurt geweest. Over kleinkinderen hebben we niets te zeggen...
Verder staan er mapjes vol muziek op CD, er liggen haken voor gordijnen die in de maak zijn, drie Japanse penselen, een koptelefoon.

Het raam rechts van mijn tafel is klein maar geeft uitzicht op de waterval. Het kolkend wit water komt van hogerop, noordwest, en maakt precies achter onze molen een val van een meter of vijf. In dit seizoen valt het in verschillende stromen, maar in herfst of winter kan het water een geweldige muur vormen. Eenmaal gevallen stroomt het verder naar beneden, maar het riviertje onder de naam Thines, onttrekt zich aan mijn oog achter mijn tafel.
Er is dus altijd een geluid van ruisend water en wanneer we elkaar buiten roepen of aanspreken, moeten we rekening houden met de richting van dit geluid om ons verstaanbaar te maken. Onze stemmen vallen gauw in het niet zodra we ons hoofd te ver afwenden van degene tegen wie we praten. De stem van het water vormt hier het geluid van onze stilte.
Langs de waterkant hangt tussen twee bomen boven versgroene varens een Tibetaanse gebedsslinger, in de fleurige vijf kleuren blauw, wit, rood, groen, geel. De oude teksten verwaaien over de bergen, door regen en wind zal het katoen langzaam vergaan. De waterwezens hadden er Tony dagenlang over aan de kop gezeurd. Na de grote snoei-, zaag- en harkschoonmaak in deze hoek moesten er vrolijke gebedsslingers komen en ze hielden zich niet rustig voor hen dat beloofd was.
Ik ga in A'dam naar de winkel. 'Waar gaat u ze hangen, mevrouw?', vroeg het meisje vriendelijk. Waarschijnlijk verwachtte ze een antwoord als 'op het balkon'. Ik glimlachte en vroeg zoiets als 'wil je dat echt weten?', waarop ze het natuurlijk nóg heftiger wilde weten. Ik vertelde het haar zoals ik het u vertel. Met een lichte toon. En ik sloot lachend maar niet zonder ernst af met 'voor wat het waard is, maar zo is het'. Het meisje keek blij verrast. Alsof al dat spul in haar speedy spiritualiawinkel plots misschien toch echt ergens over kon gaan...
Intussen springen de watergeesten hier in het rond van plezier en tevredenheid. Je wilt niet weten hoe eigenwijs die makkers zijn.

Op mijn blauwe tafel is het eigenlijk een beetje te druk naar mijn zin. Om te beginnen staan er boeken. Een betonnen mannetje van boekhoogte dient als steun. Eigenlijk hoort hij in de tuin. Hij is zo'n aardmannetje met te grote oren, een kale kop, een volle buik, in kleermakerszit, één hand tegen een wang, elleboog op de knie, vlezige vrolijke ogen die omhoog kijken en een vette glimlach om de betonnen mond. Misschien is ie kitsch. Maar ik vind hem wel komisch. Om zijn hals bewaar ik de enige ketting die ik hier bij me heb, een oude geslepen carneolen kralenketting met gouden slotje. Erfenis van mijn moeder. Voor op vallei-feestjes bijvoorbeeld. Of op andere spaarzame uren dat ook hakjes tevoorschijn kunnen komen, uit de onderste la van de kleerkast. Altijd bergschoenen is niet goed voor de vrouwelijkheid.
Boeken dus.
Er staat Dostojevski's 'Aantekeningen uit het ondergrondse', omdat Ton Lathouwers daar zo prachtig over gesproken en geschreven heeft. Er staat Philippe Claudel's 'Grijze zielen', omdat mijn aanleundochter dat zo prachtig vond. Er staat Cholderlos de Laclos' 'Gevaarlijk spel met de liefde', omdat mijn zoon een essay schreef over twee verschillende vertalingen. Er staat Christa Wolf's 'De Cesuur', want ik heb haar boeken over Cassandra vroeger fantastisch gevonden. Deze titel vond ik op Koninginnedag op straat. Zo ook voor een euro Nico Tydeman's beschouwing van de beroemde zentekst 'Het temmen van de os'. Daarnaast 'Het juwelenschip', (ondertitel: een gids tot het besef van pure en totale aanwezigheid, het universeel scheppende principe), in een ongelooflijk mooie, originele uitgave met een open te vouwen bruin kartonnen kaftje waarop in grote witte letters staat 'Oh luister groots wezen!' Alleen al daarom! Dan komt het tweede boek van Josse de Pauw getiteld 'Nog', (zijn eerste 'Werk' ligt op de WC.) Daarnaast 'Het verstoorde leven' van Etty Hillesum, dat ik ooit las en nog eens opnieuw wil inzien, al was het maar om eens te zien wat ik in 1982 erin onderstreepte. Dan nog de roman 'De voorlezer' van Bernhard Schlink en de tekst 'Anna met de omkeerbare naam' van Marianne van Kerkhoven, een wonderlijk klein prozawerkje van een uitzonderlijke vlaamse dramaturge, dat ik ook opnieuw wil leren kennen.
Kortom, ik heb me omringd met een onsamenhangend stapeltje inspiratie.
Aan de andere kant van het betonnen mannetje staat een archiefbox met oninteressante administratie, maar ook met een kopie van Wislawa Szymborska's 'Onverplichte lectuur', omdat zij daarin zó zuiver, direct, persoonlijk en diep bescheiden over boeken schrijft die anders in de vergetelheid verdwenen, dat ik mij graag van tijd tot tijd laat raken door haar bewonderens-waardige toonzetting. Wat een geluk toch dat deze dichteres een Nobelprijs won, want wie van ons had anders ooit van haar vernomen?
Tegen deze box aan staan de energieke lichte ogen en witte snor en baard van Anton Heyboer op de cover van zijn boek 'De filosofie van een oorspronkelijke geest', een boek om altijd bij de hand te hebben, zeker voor mensen zoals ik die in hun grond toch somberig zijn aangelegd.

Aan de andere kant van mijn tafel staat een Frans woordenboekje en nare boekjes over vervoegingen en andere lastige franse grammaticale hoofdbrekens. Ze staan er al ongeveer zo lang als deze tafel er staat. Ik kan niet zeggen dat ik er veel mee opschiet. Laten we het voorlopig houden op het cliché 'Frans is erg mooi en erg moeilijk'. Zoals veel cliché's bergen ze een hoop waarheid.

Tot slot: de lege koffiekop, een zes dagen oude mandarijn, zo'n porseleinen tandenborsteldoosje (wit, goud randje) met pennen erin en het zeepdoosje met batterijtjes, sleutels van A'dam, USB-stick, een kandelaar, fles bronwater, een jadesteen waarmee ik op momenten van mijmering de energie op het hoofd en op de slapen wat kan opschonen, mijn vulpen en verschillende aantekenboekjes. Allemaal Moleskine. Verslaving. Fetisj. Fijn.
En ja natuurlijk, de onmisbare laptop. Zo nieuw dat ie nog geen naam heeft.

Ik kijk naar buiten. De laatste rechtstreekse zonnestralen op de Geest van de berg. De wind heeft de hemel schoongeveegd. Deze maand nog geen adelaars gezien daar boven. Als mijn herinnering klopt zag ik ze in maart, toen we voor de eerste keer buiten aten. Hopelijk zitten ze nu op een nest. Ze komen zeker terug. Ze zijn nog altijd teruggekomen.

Zo. Ik ben begonnen. Met een blog.
We kunnen aan tafel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten