maandag 25 mei 2009

stemmen en tekenen

Op de markt ontmoeten we na een hele tijd onze Belgische vallei-genoten weer. J. en I. hebben hier een paar jaar voltijds gewoond, maar het brood en de plank heeft ze terug naar het vaderland geduwd en Frankrijk is weer vakantieland geworden. Hun huis puilt nu uit van het werk, de grassen en groenen overwoekeren rap zowat alles om hen heen, de kersen vallen overrijp uit de boom. I. heeft een baan waar de stress harder groeit dan de crisis en J. werkt als illustrator en striptekenaar. Na die paar jaar zonder opdrachtgevers trekt zijn markt weer aan en is hij opnieuw meer aan het werk dan hem eigenlijk lief is. En werk betekent dan achter een bureau zitten en kleine fijne tekeningen maken. In de jaren hier had hij geen tijd, geen aspiratie voor dat werk. Hij had de handen vol aan leven en overleven tussen weer en wind en daar hoefde niet verder over nagedacht. O jawel, J. is wel een nadenker, hij is een gevoelig mens, kent zeker diepe gronden, maar in het leven hier, samen met zijn vrouw, waren er nooit de Grote Vragen die gaapten of hem plat legden.
Zijn vrouw moest terug voor de baas en zo ging ook hij terug naar de stad en alles zette zich weer een beetje zoals vroeger, behalve dat de behoefte aan terug naar weer en wind groter was dan ooit.

'Waarom kom je niet af en toe een tijdje alleen hier wonen?' vraagt Tony hem.
'Ik zou hier wel een tijd alleen kunnen blijven,' zegt hij, 'maar hier alleen zitten... Ik vind dat... Weet je, na twee weken ga ik stemmen horen en muziek, in de wind en in het water. Ik word daar dan op bepaalde uren door overvallen. Eigenlijk word ik dan ineens.. ja, depressief gewoon. Ik begin dingen te zien die ik niet wil zien. Dingen die er niet zijn. En dan wil ik er ook zelf niet meer zijn.'
Even is het stil en dan zegt Tony: 'Ik herken helemaal wat je zegt. Je zegt het heel mooi en simpel eigenlijk. Je bent alleen en ja, je begint stemmen te horen en dingen te zien. En bang te worden. Dat hebben we allemaal. Dat hoort erbij. Het is hard en het duurt een tijd, maar als je blijft... toen ik hier in het begin woonde en een tijd heel veel alleen was en me niet al te erg op stang liet jagen, toen werd het ruimer. Het veranderde. Het werd een inspiratie. Volgens mij gaat het om onze verloren verbinding met een andere werkelijkheid die wij mensen heel vroeger wel hadden maar nu niet meer hebben.'

Er ontspint zich een begeesterd gesprek over de eenvoudige en wilde mens van vroeger, die we primitief noemen. Hoe hij één was met de natuur, zíjn natuur, waarvan en waarin en waarmee hij leefde als met zijn broekzak. Natuurlijk spraken de bomen en de wind, natuurlijk zag hij de schaduwen vóór hem uit gaan of achter hem volgen. De natuur was een levend wezen dat zich dag na dag aan hem kenbaar maakte en die hij vòòr alles moest dienen om in leven te blijven. Het gaf hem eten en drinken en alles om zich in veiligheid te brengen tegen gevaren.
Maar die hele natuur was ook en tegelijkertijd een magische werkelijkheid die voor hem vanzelfsprekend was. Zijn geestelijke en spirituele leven werd erdoor gevormd en erin gereflecteerd. Wat met het derde oog werd gezien was even werkelijk als wat hij met zijn 'gewone' twee ogen zag en zo moeten ook zijn oren en de andere zintuigen hebben geleefd.
Het is wat wij van kleine kinderen kennen. Een kind is immers eigenlijk een snelle en compacte vorm van de primitieve mens. Ook zij leven in die magische wereld, waarin ze met merels en mieren praten, hun dromen even echt zijn als 'het echt' en ze maar al te goed weten dat ook een steen een ziel heeft. Na een paar jaar houdt dat op en zeggen we dat ze natuurlijkerwijs verstandig geworden zijn... Vanaf dat moment gaan we die magische realiteit ontkennen en vergeten en dan worden we bang van stemmen in het water of wezens die rond ons huis lijken te sluipen.
Geluiden en visioenen van een andere aard dan die we gewend zijn, moeten vanzelfsprekend deel geweest zijn van het leven van die 'primitieve' mens, van zijn geluk en zijn ongeluk tussen geboorte en dood. Dat was niets om bang voor te zijn. Misschien zelfs integendeel?

Ik heb sterk het gevoel dat we er met het gemis van de magische wereld vooral een stuk eenzamer op geworden zijn. En juist als we dan alleen zijn in een weidse wilde natuur, begint er iets te werken om die verloren verbinding weer te herstellen. En dan worden we bang.

'Ik zie aan de poes,' zegt J., 'dat alles hier feitelijk goed is. In België is hij niet te genieten. Toen we hier met hem woonden was het okay, maar in België is hij alleen maar lusteloos en chagrijnig. Een beest van niks. Hij stapt hier na een vreselijk ellendige reis - die kan dus echt 1000 km lang mauwen hè - uit zijn mandje en vindt onmiddellijk alles wat ie nodig heeft, helemaal in zijn element. Thuis. Klaar. Alles is hier goed, gewoon goed. Daar sta ik dan naar te kijken en ik realiseer me dat dat voor mij eigenlijk precies hetzelfde is. Ik ben hier en het is goed. Ik werk hier veel, maar ik heb nooit het gevoel dat ik werk. Ik doe gewoon wat ik moet doen. In België is alles een opgaaf en ik ben er niet helemaal bij, werk is de hele tijd werk en feitelijk zwaar. Van het een komt het ander en je doet het, maar waarom eigenlijk? Ik raak in een soort slaap. Snap je?'
Of we dat snappen?
'Het hele jaar tekenen,' vervolgt hij, 'altijd maar achter mijn tafel, dat is raar. Dat is eigenlijk heel raar. Zoiets doe je in de winter als je bij de kachel zit. Om te rusten van al dat werk op het land, waar je in de winter even niets kan doen. De Zwitsers gingen hun bekende precieze werkje doen bij de haard in de winter, als ze het land natuurlijkerwijs moesten laten rusten. Toen ze zich na een tijdje gingen vervelen, begonnen ze te prutsen met radertjes en wijzertjes. Daar zijn ze dus de beste klokkenmakers door geworden. Ze doodden er de tijd mee. Ze kregen er plezier in. Dat voelt logisch, zoiets. Dat klopt wel. Ik zou bij de haard een beetje tekeningetjes maken, een verhaal vertellen, plezier hebben, perfectioneren. Om weer naar buiten te gaan zodra de dooi inzet en het land erom vraagt.'
En zo belandde ook J. bij die mens van heel lang geleden...

Plots herinnert Tony zich de olifant op onze rots. De watermolen waarin we wonen is ooit gebouwd aan een enorme rots, type twee meter hoog, vier meter breed en nog een paar meter de diepte in. Met recht een rots dus. Dat stond daar een meter of tien van de stroom van het riviertje de Thines en dat ging niet van zijn plek raken. Zoveel moet zeker zijn geweest. En met deze rots was er al een muur om op voort te bouwen. Die ouden waren bepaald niet stom. Dat was het begin van ons huis. In de woonkeuken - oorspronkelijk de ruimte waar het rad in stond dat door het binnengeleid water in beweging werd gebracht om de molenstenen die boven stonden te laten draaien - wordt één van de muren dus voor 80% gevormd door deze rots. Daar af en toe met je volle rug tegenaan staan geeft je weer even volle kracht van deze granieten aarde in je donder. We kijken dagelijks tegen deze rotsmuur aan, tegen heel dat spel van grijzen en golven, want mooi vlak is ze natuurlijk niet. Ze is als een goed gevulde buik. Op een dag ontdekte Tony plotseling dat er ergens in die granieten beweging van de rots een olifantje getekend was, met de lijnen in het steen mee. Een grappig klein dier van zwart krijt. Hoe was dat beest daar terechtgekomen? Hij toonde het aan P., onze vriend en bouwer uit de vallei, die met periodes intensief meewerkt aan het steeds beter bewoonbaar maken en uitbreiden van deze oude plek hier.
'Dat heb ík gedaan,' gaf hij lachend toe. 'Ik verveelde me toen jij er niet was en het regende en ik wachtte tot het weer ophield. Ik wou niet naar huis gaan, dus zat ik hier een paar uurtjes binnen. Ik zat wat naar die rots te kijken. Ineens zag ik die olifant en die liet me niet meer los. Toen heb ik hem maar getekend.' Hij heeft er duidelijk plezier in. P. en tekenen is niet de eerste combinatie die in je opkomt als je hem kent en aan het werk ziet. Maar zijn olifant staat op de rots.

Misschien was en is het tekenen van olifanten, het maken van horloges of het ontwerpen van strips behalve een aangename manier om regen- en ijzige tijd te doden, ook wel een heel natuurlijke weg om te communiceren met de magische werkelijkheid?

J. zwijgt. Het verlangen naar het terugvinden van de oorspronkelijke harmonie met de magische wereld lijkt zich onomkeerbaar in hem geworteld te hebben. Hij is niet gek. Er is een reden voor de angst om hier alleen te zijn. En er is een manier om daaraan voorbij te komen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten