Ik probeer niets te verzinnen. Verzinnen dat brengt verhalen voort ‘met voorbedachte rade’. Ik oefen mij in onbezonnenheid. ‘Begint eer ge bezint’. Alles beweegt en ga maar mee, zeg ik tegen mezelf. Ik kijk naar het water van de Thines, als ik mij 's ochtends daarin was. Met mijn kont op het nog koele graniet, staar ik naar de eeuwige loop van de stroom. Er is steeds minder water, ik zie dat het zakt aan de lijn op de rotsen aan de oever, op de stenen die bloot komen te liggen. Ook de eeuwige stroom verandert. Alles stroomt, alles verandert. Ga maar mee, zegt het water tegen mij. Wordt wakker en hop met de stroom mee. Het is een oefening in het openzetten van de kraan en laten gaan. Meegaan met die stroom.
We hebben hier water uit een bron. We hebben een bron die je natuurlijk niet kunt hebben, maar ze ontspringt op onze grond. Ook die grond kun je niet hebben, maar door een ondoorzichtig geworden menselijk systeem van ‘hebzucht-aan-de-macht’, hebben wij grond en hebben wij een bron. Sterker nog: we hadden geen bron, we tapten water uit een klein stroompje dat aan de andere kant van de Thines zijn weg zocht naar beneden. Hoe klein ze trouwens ook is, ze heeft toch een naam: de Devèze. Daarin lag onze rubberen slang en leidde water naar een overloopvat aan deze kant van de Thines en voorzag ons een groot deel van het jaar van water uit de kraan. Maar iedere zomer werd het te droog en zaten we daarboven te prutsen om de laatste druppels te vangen, om daarna emmertjes omhoog te slepen rechtstreeks vanuit de Thines naar de molen en hoger.
Een paar jaar geleden maakte een buur ons attent op een stuk grond dat te koop was aan deze zijde van ons riviertje en waarop een goede bron zou zijn, zo werd gezegd. Wilde grond kost niet veel. Water is hier het goud. Een kasteel van een huis met minieme of geen toegang tot water is weinig of niets waard. Dit is een streek waar oorlogen zijn uitgevochten om water.
Onze nieuwe bron is een weelde en trekt ons gewoonlijk door de droogste zomer heen. Het blijft een klein mooi wonder: het water komt zomaar tevoorschijn uit de rots. Het is natuurlijk van de gekke om dat een wonder te noemen, terwijl we het totaal vanzelfsprekend vinden dat er water uit al onze kranen komt. Altijd. Zoveel we willen. Warm of koud. Wat de wilde mens van vroeger een wonder zou noemen, vinden wij een primaire levensvoorwaarde. En andersom.
Onze bron is dus eenvoudig een onopvallend stroompje ergens hoger op de helling, vriendelijk meanderend tussen woekerend groen in natte tijden, als een miniem stroompje verstopt in een oerwoud in de droge zomer. Toch laat het zich ook in deze dagen gemakkelijk vinden door het veel fleuriger groen dan elders op de berg. Beter nog kun je het ruiken door een veld van bijna manshoge munt dat zich er omheen heeft geworteld en gedijt als nergens anders. De lila pluimpjes vormen hier een dicht struikgewas met de varens, de braam, de brem en krachtige 'echte valeriaan', hoog oprijzend met zijn rozerode bloemen, die hier de juiste natte aarde gevonden heeft. In een maand als deze kun je de bron alleen vinden als je je er een weg heen baant met een bosmaaier, een reuzenknipschaar en een goede hark. Draag lange mouwen, lange pijpen, stevige handschoenen en zet bij het maaien het masker op je kop. Wees tenslotte voorbereid op zenuwachtige vliegen om je hoofd en als altijd op een adder onder het gras. Letterlijk! Klim naar boven van terras naar terras, tot aan de Grand Randonnée, volg die dan naar boven, richting Montselgues en verlaat het pad wanneer je een mirabellenboompje en een notenboom aan je linkerhand gepasseerd bent. Daal daar af.
Van water uit de kraan zijn we hier dus nooit zeker. De kranen zijn dezelfde als elders, ze komen uit dezelfde winkels, in dezelfde steden, ze blinken hetzelfde en staan even trots als elders op dezelfde wastafels of gootstenen. Maar het water spreekt een andere taal. Ze is onbeheersbaar. Water vervliegt als het heet wordt of bevriest als de temperatuur onder nul gaat. Wetenschap voor een kind. Hoewel we steeds weer gewend raken aan de vanzelfsprekendheid dat het water ons toestroomt als we de kraan opendraaien, volgt altijd weer een dag dat je onder de douche staat of de afwas wilt gaan doen en je weet het meteen: de druk is eraf. In geen tijd is de kraan leeg en blijft het stil met de knop in onze hand.
Juist.
Drie dagen geleden was het zover.
We lieten alles los waar we mee bezig waren, trokken ons goede goed aan, wapenden ons met maaier en schaar en ook met tangen en koppelstukken en gingen op pad.
We praten over de druk van gisteren, de hoeveelheid van eergisteren, over de temperatuur. Als de vrije stroom belemmerd wordt, moet er ergens een verstopping zijn of is de aanvoer geblokkeerd. We beginnen met het vat. Als daarin nog water zit is er een probleem in de verbinding tussen vat en molen. Dat is te overzien, maar het is zelden het geval. Dus gaan we naar de bron zelf en bekijken de aanvoer. Tenslotte onderzoeken we de loop tussen bron en vat, de moeilijkste en meest tijdrovende opdracht waarvan we altijd weer hopen dat hij niet nodig is. Die weg is lang en op veel plaatsen is de waterslang onder de grond geraakt of toch minstens moeilijk te vinden. Gelukkig is het meestal niet nodig, maar soms moet je de slang door het landschap gaan volgen en de koppelingen onderweg opsnorren onder al dat groen gewoeker, om te luisteren en voelen of er water doorheen stroomt of niet.
Je maakt een kans een scheur in de slang te vinden of een koppeling die bv. door de vorst kapot is gegaan, zodat het water gewoon wegvloeit. Een nieuwe koppeling zetten is dan meestal een ongevraagde mega-douche ter plekke, wat in koude tijden geen aangenaam bijverschijnsel is.
Hoe dan ook, tot hier toe is alles heerlijk logisch.
Eerst moet de monding van de primitieve waterleiding schoongemaakt. We verwijderen blaadjes, takjes, mossen, zand en kiezels, minuscule en minder minuscule beestjes tot zelfs waterslangen die hun heil zochten in de mond van onze bron of precies in dat fijne nauwe donkere hol van onze zwarte slang. Soms lijkt de loop van het water zelf veranderd, een kleine speling is al genoeg om ons droog te zetten. Het gebeurt ook vaak genoeg dat er geen sprake is van een of ander obstakel. De slang hangt simpelweg ergens in de lucht, waar hij in het water zou moeten zitten. Het kunnen de zwijnen geweest zijn die met hun familie kwamen drinken en in hun dolle vreugde de handel weer uit elkaar rukten. Maar vaak genoeg geen spoor van de dieren terug te vinden.
Een schoon begin van de slang - een filter hebben we met de jaren afgeschaft, omdat het eerder verstopt raakte dan dat het de slang schoon hield - plaatsen we zorgvuldig terug in het helder opwellend stroompje. We bouwen met stenen, planten en wortels een zo stevig mogelijke verankering van onze rubberen waterleiding. Vroeg of laat blijkt onze stevigheid toch altijd wankel te zijn tegenover de kracht van het water, maar een mens moet wat... We hebben al vaker overwogen een klein bassin te bouwen van gemetselde stenen en een vaste verankering van de monding van de slang daarin, maar hoe metsel je daar waar het water stroomt?
En dan is het wachten of het water dat zichtbaar de slang instroomt ook werkelijk bij het voorraadvat uitkomt. Wat erin gaat wil er lang niet altijd eenvoudig weer uitkomen...
Al honderd maal hebben we met een lege rubberen slang van boven bij de bron of ergens onderweg tegen de grond geslagen om luchtbellen te helpen ontsnappen of binnengeslipt en opgekropt zand los te slaan naar een open kraan. We hebben al heel wat uren, misschien zelfs dagen lopen piekeren en proberen om te achterhalen wat deze keer de stagnatie kon zijn. Tenslotte kan zelfs de buurvrouw, die we laten delen in onze watervoorziening, de belemmering zijn. Zij wil gerust nog eens een aftapping verleggen om haar toevoer op te peppen. Met gevolgen. Je moet met alles rekening houden. Zeker met mensen, die doorgaans niet logisch zijn en een stuk ingewikkelder te beheersen dan de dingen der natuur...
Als er uiteindelijk weer water komt, spetterend, spuitend, gorgelend en borrelend, dan juichen we en zijn we altijd een beetje trots, zeker als het een serieus karwei is geweest. Soms gebeurt het dat we een doorstroming afdwingen zonder te begrijpen hoe en dus zonder te weten wat er nu eigenlijk dwars zat. Eén keer was het gewoon het filtertje van die prachtige moderne kraan, dat vol zand zat. Toen voelden we ons vooral een beetje dom, want we hadden twee dagen lopen zoeken en proberen.
Maar water is water en het leven gaat voort.
We laten het voorraadvat weer vollopen. Een beetje water op een beetje verval is voor een aardige druk op de kraan al genoeg. Door de 2000 liter in het vat kunnen we altijd nog even voort wanneer de bron opnieuw stilvalt, als er 's winters ijzige kou oprukt of vòòrdat het na lange droogte weer gaat regenen. Wie wat bewaart die heeft wat... Maar vat of geen vat, als ik mijn kraan opendraai om mijn tanden te poetsen weet ik niet of ik mijn mond spoel met water dat van de bron via het vat naar mij toestroomt of dat ik mondjesmaat de voorraad aan het opmaken ben. Pas als ik weer onder de douche sta en de druk plots wegvalt, weet ik weer hoe laat het is.
We zijn altijd ergens anders en verwijderd van het begin.
Niemand van ons klimt bij iedere eerste de beste dorst naar de bron omhoog om met zijn mond aan de grond direct van de verse opborrelende stroom te drinken. We leiden het water van daar naar waar we zijn en we waken zo goed en zo kwaad als we kunnen over de omstandigheden die de stroom naar ons toe beïnvloeden. Niemand kan zonder water en ontstoken van een bron kunnen we het vroeg of laat vergeten. De slimme mens bedwingt de bron en overleeft.
Hier in de vallei zijn wij nogal rijk met onze vergelijkenderwijs overvloedige waterbron. Velen moeten het van heel wat verder halen en zijn veel minder zeker van toevoer of van de veiligheid van hun slangen. Om nog maar te zwijgen van de klassieke gevechten van over elkaars grond moeten of te weinig water moeten delen.
Maar ik voel me vooral rijk door de onophoudelijke verrassingen tussen die spleet in de aarde daarboven en de kraan in mijn kamer, ook al zijn die verrassingen altijd ongelegen en lastig. Ik kan er niet goed tegen dat het stil blijft als ik de kraan opendraai. Ik heb echt niet altijd zin om onaangekondigd gewoon alles uit mijn handen te laten vallen en met tangen en koppelingen de berg op te gaan of met een slang tussen het woeste groen tegen de grond te slaan. Ik heb wel wat anders te doen. Maar de bron is de baas. Misschien is het daarom dat ik hier woon. Ik leer dat het me nooit zal lukken mijn wereld te vormen naar mijn grillen, maar dat er een geluk voor het grijpen ligt als ik mijzelf vorm naar de grillen van de bron.
En dat heb ik niet verzonnen.
zondag 12 juli 2009
zaterdag 4 juli 2009
iemand
Met knokige schouders en een buikje van zestig plensde en plonsde Z. in de koude stroom, terwijl de zon al achter de berg verdwenen was. Hij sopte zijn grijze hoofd en dook ermee onder of het niks was. Hij kroop herboren het water uit en droogde zich. 'Een paradijs,' zei hij, 'dit is gewoon een paradijs hier.' Hij legde zich neer op de warme granieten oever. Ik keek naar een mens in het paradijs. Amper had hij zich uitgestrekt of hij kwam alweer omhoog. 'Eigenlijk wil ik er gewoon meteen nog een keer in.' Ik mocht nog eens genieten van een groot spetterend kind in het koele water op een hete avond.
Jaren terug, toen onze vrienden T. en R. hier in de winter waren en we na een wandeling in de sneeuw warm bij de kachel zaten, zei T.: 'op zo'n plek als deze kun je gewoon niet depressief worden.' Ik herinner me hoe ik niets durfde zeggen.
Gister zitten we op het terras achter de molen te schemeren. Hangend over de balustrade zien we hoe de poes, die onder ons op een grote steen zit, langzaam in het opkomend duister verdwijnt.
'Wat denk jij,' zeg ik, 'hoor ik hier thuis?'
De hele dag al waart er bij vlagen een ongerichte droefheid in mij rond. Ik zie mij lopen door het landschap, ik hoor mij luisteren naar het bruisen van de waterval, mijn ogen volgen de vlinders op de dikke paarse distels, die Tony bij het maaien voor hen heeft laten staan. Er is een afstand tussen mij en het paradijs.
'Ja,' zegt hij, 'ik denk wel dat jij hier thuis hoort. Denk jij van niet?'
De bomen om ons heen zijn nu niet groen meer, hoewel de lucht nog licht is en een zweem van blauw weerkaatst.
'Ik weet het niet,' zeg ik na een tijdje, 'ik heb soms het gevoel dat ik nergens thuishoor. Nergens op deze aarde, bedoel ik. Soms begrijp ik er niets van dat ik hier ben. Hoe ik hier terecht gekomen ben. Dit is het paradijs en toch kan ik zo droevig zijn.'
Bij het schemeren laten we lange stiltes vallen tussen de woorden. Die maken het geheimzinnig karakter van dat uur nog intenser en fijner.
'Wat begrijpen wij toch weinig, hè, wat weten we toch eigenlijk van niks.'
'Ja', zeg ik, 'we weten van niks.'
En ik denk opnieuw de woorden die ik al een paar weken vaak denk, sinds ze zich aan mij hebben opgedrongen: als ik weet wie ik ben, ben ik Niemand.
Deze avond ben ik niet Niemand.
De avond en ook de nacht en nog een dag erbij, ben ik een droevig iemand die zich nergens thuis voelt en niet veel weet heeft van zichzelf of het paradijs.
Jaren terug, toen onze vrienden T. en R. hier in de winter waren en we na een wandeling in de sneeuw warm bij de kachel zaten, zei T.: 'op zo'n plek als deze kun je gewoon niet depressief worden.' Ik herinner me hoe ik niets durfde zeggen.
Gister zitten we op het terras achter de molen te schemeren. Hangend over de balustrade zien we hoe de poes, die onder ons op een grote steen zit, langzaam in het opkomend duister verdwijnt.
'Wat denk jij,' zeg ik, 'hoor ik hier thuis?'
De hele dag al waart er bij vlagen een ongerichte droefheid in mij rond. Ik zie mij lopen door het landschap, ik hoor mij luisteren naar het bruisen van de waterval, mijn ogen volgen de vlinders op de dikke paarse distels, die Tony bij het maaien voor hen heeft laten staan. Er is een afstand tussen mij en het paradijs.
'Ja,' zegt hij, 'ik denk wel dat jij hier thuis hoort. Denk jij van niet?'
De bomen om ons heen zijn nu niet groen meer, hoewel de lucht nog licht is en een zweem van blauw weerkaatst.
'Ik weet het niet,' zeg ik na een tijdje, 'ik heb soms het gevoel dat ik nergens thuishoor. Nergens op deze aarde, bedoel ik. Soms begrijp ik er niets van dat ik hier ben. Hoe ik hier terecht gekomen ben. Dit is het paradijs en toch kan ik zo droevig zijn.'
Bij het schemeren laten we lange stiltes vallen tussen de woorden. Die maken het geheimzinnig karakter van dat uur nog intenser en fijner.
'Wat begrijpen wij toch weinig, hè, wat weten we toch eigenlijk van niks.'
'Ja', zeg ik, 'we weten van niks.'
En ik denk opnieuw de woorden die ik al een paar weken vaak denk, sinds ze zich aan mij hebben opgedrongen: als ik weet wie ik ben, ben ik Niemand.
Deze avond ben ik niet Niemand.
De avond en ook de nacht en nog een dag erbij, ben ik een droevig iemand die zich nergens thuis voelt en niet veel weet heeft van zichzelf of het paradijs.
zondag 28 juni 2009
het is heet. overal beten. en ik weet het niet.
Het is heet. Overal beten. En ik weet het niet.
Tony is buiten brandend bezig met keien en leien een traptree te bouwen.
Ik achter het raam. Weet het niet.
Hoor hem soms brullen. Tegen vliegen of tegen kattenstront in het bouwzand of tegen dat werk dat zich niets aantrekt van pijn in kuiten of tennisarm? Of misschien brult hij tegen mij, die achter het raam zit om te schrijven en het niet weet?
Ik weet het niet.
Ik moet schrijven over pijn doen, dacht ik aan het ontbijt. Dat we elkaar pijn doen en dat we dat slecht kunnen. Hoe kunnen we een ander pijn doen zonder al te veel pijn. Ja, paradox. Leren in die paradox te staan, leren een ander pijn te doen.
De hele morgen bleef dat woordloos in mij doorsudderen. Dan loopt mijn lichaam hier wel rond en ik weet wat ik eet, maar verder niet teveel vragen alsjeblieft.
Ik ben gek. We zouden toch moeten leren elkaar geen pijn te doen?
Oké, niet over pijn.
De wereld wil dat je vrolijk en zomers bent. Het leven moet leuk. Ja, graag.
Ik wil dat wel, maar...
Nee echt, ik heb de halve nacht gedanst met een hoop bewoners uit de vallei op het pleintje aan de voet van het Romaanse kerkje in Thines, het nabije adelaarsnest dat machtig mooi is, maar..
Altijd maar weer 'maar..'.
Jeroen Brouwers heeft eens gezegd dat alleen slechte schrijvers veel 'maar' schrijven. Kun je ze zo aan herkennen. (Hoop dat ik me dit juist herinner. Ik wil er niet aan denken Heer Brouwers verkeerd te citeren..)
Ik zit aan het ontbijt en iets wil het hebben over pijn doen.
Ander onderwerp?
Graag.
Over het eeuwig evenwicht zoeken tussen ziel en techniek bij muziek. Ja, bij het schrijven ook. Bij het maken van jam zelfs. Het bouwen van traptreden.
Beter?
Bestaat dat: beter?
We spraken over dat spanningsveld, met vieren aan de tafel, tussen soep en sla. Over samenbrengen van ziel en techniek. De overgave, de aandacht, de inzet én de wetenschap, de vaardigheid, de kunde. Hoeveel techniek is nodig voor een kunst? Tussen verfraaien en verfoeien van techniek. Moeten we ons vòòr alles verlaten op de kracht van de passie, de concentratie, de aanwezigheid? Techniek kan zo hevig in de weg zitten! Maar ze kan ook zo vreselijk ontbreken.
Met ongebreidelde hartstocht en ongebreidelde vorm kunnen we niet spreken, noch verstaan worden. Te strak in het pak snoert ons dan weer de keel, snijdt het hart eruit. Hoeveel van onze energie moeten we in het één investeren naast hoeveel energie in het andere?
(Naast? Nee, niet naast...)
De ziel is wel het belangrijkst, voelen we samen aan. Alles erin storten wat je hebt, wat je bent. En nog een tandje meer. Zonder ziel geen zaligheid...
Het niet volbrengen van dat wankel evenwicht en dus van de magie van het kunstwerk dat je droomt, dat kan pijn doen. Je werk leeft niet. En jij, hoe leef jij dan?
En het gaat alweer over pijn.
Pijn, oké. Mijn vriendin M. zegt graag lachend: 'lijden is niet erg, als het maar véél is.'
We hebben ervaring. Met iemand pijn doen en ook met diegene zijn die de pijn krijgt.
Soms willen we elkaar pijn doen. Genoegdoening, straf, wraak. Dat is kinderlijk begrijpelijk. We snappen ook dat we elkaar pijn doen, terwijl we het niet willen. Per ongeluk. Zonder ervan te weten. Sorry! Op zijn minst zonder het te bedoelen. Nogmaals sorry!
Ik weet niet waar te beginnen met schrijven.
Tony staat nog altijd in de brandende zon en vraagt zich af hoe de lijn van de leistenen trap zou moet lopen. De helling en de ongekozen kale keien die daar onwrikbaar liggen te liggen, vertellen niet eenvoudig waar een volgende tree moet komen, in welk lijnenspel. Of moet er beter een klein plateau tussen de treden om zoveel mogelijk trouw te blijven aan de beste hoogte en beste diepte van iedere tree. Beter een paar goede treden en daarna een plateautje, dan een reeks te kleine of te hoge treden. Tony heeft de ideale maten al eerder ontdekt en toegepast: onze benen en voeten houden van treden die ongeveer 17 cm hoog zijn en 35 cm diep. Dat is een lekkere trap. Maar rotsblokken onder een laag aarde, houden met lekkere treden geen rekening. Ze komen tevoorschijn zoals ze zijn en dan begint onze kunst. Zij willen en zullen ons op onze trap desnoods voor eeuwen dragen, maar wij weten van de hoogte en de diepte. Wij hebben de techniek en we storten onze ziel erin. Zo staat Tony te meten, te puzzelen, te waterpassen en te turen in zijn verbeelding om te zien wat er nog niet is. De zon brandt en de vliegen vreten hem op.
Hier is dus dat moment dat zich al aan paar uur laat aanvoelen. Ik zit aan mijn tafel te dwalen en niet te weten wat ik vandaag met welke woorden wil proberen te raken. Het kost tijd. Je moet rommelen, schuiven, deleten, opnieuw beginnen, ander onderwerp... Je moet het eenvoudig nog even niet hoeven weten. Je moddert, maar hoe dan ook moet je gehoorzamen aan iets. Je moet doorzetten, grondwerk doen, trouw blijven, uitstel is afstel, opdracht is opdracht, dat tandje erbij steken. Want juist dat is gehoorzamen aan iets. Zonder een greintje garantie. Je zwerft over het net, je pikt op, je smijt weg, je pakt jezelf bij de haren.
Leren pijn te doen, durven pijn doen. Hop, daar is het weer. Intuïtie is een mooi woord, waar je een warm en wijs gevoel bij kunt krijgen, maar dat vastbijterig karakter, ik weet niet of dat warm en wijs is. Een beeld klopte aan, je had je oren open en nu wil het niet meer weg. Je weet niet waarom en je weet niet hoe.
Ja, je wilt vrolijk en zomers, maar het gaat over pijn doen. Er zit gewoon niets anders op. Het is kut, maar het is. Nee, je snapt het niet, maar ga maar zoeken. Ga het maar snappen. Begin ergens. Je weet dat het niet uitmaakt. Tenslotte zal het komen. Je weet dat. Nee, je weet het allemaal niet, maar ergens weet je het toch. Dat heet vertrouwen. En trouwens, ook zonder vertrouwen moet je voort. Je schrijft een zin. Daarna een volgende. Zoals hij een steen oppakt, draait, neerlegt, verplaatst, verruilt, weglegt, kiest, probeert, opbouwt, afbreekt.
Techniek, regel één. Je moet beginnen. Luisteren, horen, dan laten klinken. Zeg maar wat.
Leg die stenen neer, zomaar. Misschien slaat het nergens op. Schrijf gewoon wat op. En ga erachter aan. Duiken. Springen. Pak ze weer op, die keien en leg ze weer neer. Omdraaien. Alles laten draaien. Werk is werk. Je weet het niet. Zoek. Zet er nog een tandje bij. Schuif de woorden, de stenen, draai ze om, verander hun richting, de voeglijnen, snijd de randen bij.
Ik schrijf, ik kijk niet naar het scherm, ik tik woorden, terwijl ik duik en spring. Het begin is eindelijk begonnen.
En dan zijn stem in mijn rug: 'wil je even komen kijken naar de lijn van de trap, want die spreekt niet voor zich...' Met de toon van Tony.
Au!!
Ik trek mij traag weg van mijn tafel. Terwijl ik mijn stoel naar achter schuif neem ik een besluit: laat mij mijn aandacht mee naar buiten nemen, ik ga de tijd nemen voor de trap. Ik kijk mee, ik schuif, ik overweeg, ik probeer. Ik neem de tijd, vind ik. Ik heb alle aandacht, denk ik. Tenslotte ontdekken we de juiste lijn en het evenwicht dat eruit volgt. Het plaatje valt op zijn plek. Altijd mooi om te ervaren hoe plaatjes op hun plek vallen. Zeggen we.
Toch zijn we niet echt blij.
Ik heb mijn koorddans-kunstje gedaan. Balanceren tussen aandacht en aandacht. Als ik weer naar mijn tafel ga en hij naar de betonmolen, zie ik zijn blik: 'hare majesteit' keert terug naar haar bureau.
Moge die trap een mooi kunstwerk worden, denk ik nog ergens ver weg...
Intussen zweeft in mijn kop de zin: ik ben vergeten mijn kinderen te leren dat je niet kunt leven zonder iemand pijn te doen. Ik heb hem met moeite vastgehouden en schrijf hem snel op als ik zit. We kunnen pijn doen niet ontlopen. Dat kunnen we maar beter zo vroeg mogelijk weten, niet? Natuurlijk, we hebben ze geleerd dat je moet proberen anderen nooit pijn te doen. Geleerd dat je anderen geen pijn mág doen. Jij bent verantwoordelijk voor wat je doet en pijn doen is uit den boze. Dát hebben we hen zo prettig mogelijk ingeprent. Maar we hebben niet beseft dat dat een halve medaille is. We hebben ze niet geleerd hoe ze op het onvermijdelijk moment toch een ander pijn zullen moeten doen. Omwille van de juiste balans, het eeuwig evenwicht tussen hún weg en die van die ander. Hoe doe je dat en waar haal je daarvoor de moed vandaan?
Buiten ratelt de betonmolen.
Mijn tegemoetkomen aan Tony's vraag om mee te kijken naar de trap heeft hem niet opgelucht. Ik voel het hangen in de hitte. Ik kan bedenken waarom het werk zo zwaar is. Maar ik heb er geen notie van dat hij nu eigenlijk echt een maatje nodig heeft om alles evenwichtig te doen wat nu moet worden gedaan: de juiste stenen vinden of snijden, daarin vooruitkijken, niet te droge mortel hanteren, de betonmolen op peil houden, waterpas leggen, níet op de versgelegde leien leunen en dan die vliegen en de dorst en ook nog zorgen dat het mooi wordt...
Hij zwijgt. Hij wil me niet storen. Alhoewel...
Ik zwijg, ik wil niet gestoord worden.
Als het echt moet, kun je het ook allemaal alleen doen. Of toch een heleboel. Liever niet, maar nood breekt wetten en wensen. Het is onhandig, langdurig, ingewikkeld, maar het kan, alleen. Als er niemand anders is, helpt zuchten je niets. Je doet wat je kunt en als je het redt, ben je trots. Als er wél iemand in de buurt is.. iemand die daar achter het raam zit... iemand die toch ook verantwoordelijk is... die toch ook twee handen heeft...
Ik voel zijn gezwoeg aan de andere kant van het raam. Ik ben ook verantwoordelijk voor de hele boel hier. Ik heb ook twee handen. Ik zou zijn werk kunnen verlichten. Ik durf erom te wedden.
En dan denkt de dromer: wat zit ik hier eigenlijk te doen? Ik was nog maar bij het begin. Wat ik nu doe, kan ik dat niet straks doen?
En in zíjn gedachten klinkt het bijvoorbeeld zo: zij zit achter het raam ergens anders te wezen en iets te schrijven dat er vast toe doet en ik sta hier tussen al die obstakels mijn gevoelig verantwoordelijkheidsbesef weer eens op peil te houden met iets dat eigenlijk alleen niet te doen is. Wat zou ik liever een beetje muziek maken...! Maar ik ga niet nog eens vragen om hulp en onwelkom zijn.
Ik moet alsmaar denken aan de woorden die ik Sogyal Rinpoche, Tibetaans Boeddhistisch Grootmeester, vaak heb horen zeggen: 'at least, don't harm.'
Beste Rinpoche, hoe moeten we niemand pijn doen, noch een ander, noch onszelf. Zo vaak staan we voor de keuze óf onszelf óf een ander pijn te doen. Valt daar aan te ontkomen? Wat moeten we doen als we een ander pijn doen wanneer we onze eigen bestemming volgen?
Ik heb al veel geoefend in de levenskunst van pijn hebben, maar ik zoek ook een techniek voor de levenskunst van (geen) pijn doen.
Ik ben opgestaan van mijn tafel en ik ben mee gaan werken. Tegen de schemering was een leistenen plateautje voltooid. Ik zag amper dat het mooi was. Wat een hete ellende, dat gemodder tussen bijstaan en toeschieten en afsmeren. Ik was in de overtuiging geweest dat ik erbij was en er iets voor opgegeven had. En waarom was hij dan nog heftig en kortaf? Ik kwam hem helpen!
Je was er niet bij, zegt hij, je was voor de helft met je aandacht een andere trap aan het bouwen. Is dat waar? Het is moeilijk werk, daar moet je met volle aandacht bij zijn. Ja, ik moet toegeven dat ik er niet helemaal bij was. De trap kon me niet veel schelen. Geen ziel. Zeker geen extra tandje. Kantje boord aanwezig geweest. Nee, niet lekker ontspannen, nee. Sorry, zeg ik, sorry dat ik er niet helemaal bij was. Je was zo heftig en kortaf. Sorry, zegt hij, nogmaals sorry dat ik pissig was, maar je was er ook eigenlijk helemaal niet bij.
Ik probeerde hem geen pijn te doen en mezelf ook niet. We wilden elkaar echt niet graag tot last zijn en we probeerden daarvoor het beste te doen. Toch kwamen we er niet onderuit. Hadden we wel de ziel, maar geen techniek?
Het was geen leuke middag.
Mooi kloteplateautje.
De volgende ochtend bekijken we samen hoe de trap trots en sterk is begonnen aan de komende eeuw. We hebben wel zin in een nieuwe dag. Laten we ertegenaan gaan.
Zo, hèhè, ik weet het niet maar ik heb toch iets verteld.
Tony is buiten brandend bezig met keien en leien een traptree te bouwen.
Ik achter het raam. Weet het niet.
Hoor hem soms brullen. Tegen vliegen of tegen kattenstront in het bouwzand of tegen dat werk dat zich niets aantrekt van pijn in kuiten of tennisarm? Of misschien brult hij tegen mij, die achter het raam zit om te schrijven en het niet weet?
Ik weet het niet.
Ik moet schrijven over pijn doen, dacht ik aan het ontbijt. Dat we elkaar pijn doen en dat we dat slecht kunnen. Hoe kunnen we een ander pijn doen zonder al te veel pijn. Ja, paradox. Leren in die paradox te staan, leren een ander pijn te doen.
De hele morgen bleef dat woordloos in mij doorsudderen. Dan loopt mijn lichaam hier wel rond en ik weet wat ik eet, maar verder niet teveel vragen alsjeblieft.
Ik ben gek. We zouden toch moeten leren elkaar geen pijn te doen?
Oké, niet over pijn.
De wereld wil dat je vrolijk en zomers bent. Het leven moet leuk. Ja, graag.
Ik wil dat wel, maar...
Nee echt, ik heb de halve nacht gedanst met een hoop bewoners uit de vallei op het pleintje aan de voet van het Romaanse kerkje in Thines, het nabije adelaarsnest dat machtig mooi is, maar..
Altijd maar weer 'maar..'.
Jeroen Brouwers heeft eens gezegd dat alleen slechte schrijvers veel 'maar' schrijven. Kun je ze zo aan herkennen. (Hoop dat ik me dit juist herinner. Ik wil er niet aan denken Heer Brouwers verkeerd te citeren..)
Ik zit aan het ontbijt en iets wil het hebben over pijn doen.
Ander onderwerp?
Graag.
Over het eeuwig evenwicht zoeken tussen ziel en techniek bij muziek. Ja, bij het schrijven ook. Bij het maken van jam zelfs. Het bouwen van traptreden.
Beter?
Bestaat dat: beter?
We spraken over dat spanningsveld, met vieren aan de tafel, tussen soep en sla. Over samenbrengen van ziel en techniek. De overgave, de aandacht, de inzet én de wetenschap, de vaardigheid, de kunde. Hoeveel techniek is nodig voor een kunst? Tussen verfraaien en verfoeien van techniek. Moeten we ons vòòr alles verlaten op de kracht van de passie, de concentratie, de aanwezigheid? Techniek kan zo hevig in de weg zitten! Maar ze kan ook zo vreselijk ontbreken.
Met ongebreidelde hartstocht en ongebreidelde vorm kunnen we niet spreken, noch verstaan worden. Te strak in het pak snoert ons dan weer de keel, snijdt het hart eruit. Hoeveel van onze energie moeten we in het één investeren naast hoeveel energie in het andere?
(Naast? Nee, niet naast...)
De ziel is wel het belangrijkst, voelen we samen aan. Alles erin storten wat je hebt, wat je bent. En nog een tandje meer. Zonder ziel geen zaligheid...
Het niet volbrengen van dat wankel evenwicht en dus van de magie van het kunstwerk dat je droomt, dat kan pijn doen. Je werk leeft niet. En jij, hoe leef jij dan?
En het gaat alweer over pijn.
Pijn, oké. Mijn vriendin M. zegt graag lachend: 'lijden is niet erg, als het maar véél is.'
We hebben ervaring. Met iemand pijn doen en ook met diegene zijn die de pijn krijgt.
Soms willen we elkaar pijn doen. Genoegdoening, straf, wraak. Dat is kinderlijk begrijpelijk. We snappen ook dat we elkaar pijn doen, terwijl we het niet willen. Per ongeluk. Zonder ervan te weten. Sorry! Op zijn minst zonder het te bedoelen. Nogmaals sorry!
Ik weet niet waar te beginnen met schrijven.
Tony staat nog altijd in de brandende zon en vraagt zich af hoe de lijn van de leistenen trap zou moet lopen. De helling en de ongekozen kale keien die daar onwrikbaar liggen te liggen, vertellen niet eenvoudig waar een volgende tree moet komen, in welk lijnenspel. Of moet er beter een klein plateau tussen de treden om zoveel mogelijk trouw te blijven aan de beste hoogte en beste diepte van iedere tree. Beter een paar goede treden en daarna een plateautje, dan een reeks te kleine of te hoge treden. Tony heeft de ideale maten al eerder ontdekt en toegepast: onze benen en voeten houden van treden die ongeveer 17 cm hoog zijn en 35 cm diep. Dat is een lekkere trap. Maar rotsblokken onder een laag aarde, houden met lekkere treden geen rekening. Ze komen tevoorschijn zoals ze zijn en dan begint onze kunst. Zij willen en zullen ons op onze trap desnoods voor eeuwen dragen, maar wij weten van de hoogte en de diepte. Wij hebben de techniek en we storten onze ziel erin. Zo staat Tony te meten, te puzzelen, te waterpassen en te turen in zijn verbeelding om te zien wat er nog niet is. De zon brandt en de vliegen vreten hem op.
Hier is dus dat moment dat zich al aan paar uur laat aanvoelen. Ik zit aan mijn tafel te dwalen en niet te weten wat ik vandaag met welke woorden wil proberen te raken. Het kost tijd. Je moet rommelen, schuiven, deleten, opnieuw beginnen, ander onderwerp... Je moet het eenvoudig nog even niet hoeven weten. Je moddert, maar hoe dan ook moet je gehoorzamen aan iets. Je moet doorzetten, grondwerk doen, trouw blijven, uitstel is afstel, opdracht is opdracht, dat tandje erbij steken. Want juist dat is gehoorzamen aan iets. Zonder een greintje garantie. Je zwerft over het net, je pikt op, je smijt weg, je pakt jezelf bij de haren.
Leren pijn te doen, durven pijn doen. Hop, daar is het weer. Intuïtie is een mooi woord, waar je een warm en wijs gevoel bij kunt krijgen, maar dat vastbijterig karakter, ik weet niet of dat warm en wijs is. Een beeld klopte aan, je had je oren open en nu wil het niet meer weg. Je weet niet waarom en je weet niet hoe.
Ja, je wilt vrolijk en zomers, maar het gaat over pijn doen. Er zit gewoon niets anders op. Het is kut, maar het is. Nee, je snapt het niet, maar ga maar zoeken. Ga het maar snappen. Begin ergens. Je weet dat het niet uitmaakt. Tenslotte zal het komen. Je weet dat. Nee, je weet het allemaal niet, maar ergens weet je het toch. Dat heet vertrouwen. En trouwens, ook zonder vertrouwen moet je voort. Je schrijft een zin. Daarna een volgende. Zoals hij een steen oppakt, draait, neerlegt, verplaatst, verruilt, weglegt, kiest, probeert, opbouwt, afbreekt.
Techniek, regel één. Je moet beginnen. Luisteren, horen, dan laten klinken. Zeg maar wat.
Leg die stenen neer, zomaar. Misschien slaat het nergens op. Schrijf gewoon wat op. En ga erachter aan. Duiken. Springen. Pak ze weer op, die keien en leg ze weer neer. Omdraaien. Alles laten draaien. Werk is werk. Je weet het niet. Zoek. Zet er nog een tandje bij. Schuif de woorden, de stenen, draai ze om, verander hun richting, de voeglijnen, snijd de randen bij.
Ik schrijf, ik kijk niet naar het scherm, ik tik woorden, terwijl ik duik en spring. Het begin is eindelijk begonnen.
En dan zijn stem in mijn rug: 'wil je even komen kijken naar de lijn van de trap, want die spreekt niet voor zich...' Met de toon van Tony.
Au!!
Ik trek mij traag weg van mijn tafel. Terwijl ik mijn stoel naar achter schuif neem ik een besluit: laat mij mijn aandacht mee naar buiten nemen, ik ga de tijd nemen voor de trap. Ik kijk mee, ik schuif, ik overweeg, ik probeer. Ik neem de tijd, vind ik. Ik heb alle aandacht, denk ik. Tenslotte ontdekken we de juiste lijn en het evenwicht dat eruit volgt. Het plaatje valt op zijn plek. Altijd mooi om te ervaren hoe plaatjes op hun plek vallen. Zeggen we.
Toch zijn we niet echt blij.
Ik heb mijn koorddans-kunstje gedaan. Balanceren tussen aandacht en aandacht. Als ik weer naar mijn tafel ga en hij naar de betonmolen, zie ik zijn blik: 'hare majesteit' keert terug naar haar bureau.
Moge die trap een mooi kunstwerk worden, denk ik nog ergens ver weg...
Intussen zweeft in mijn kop de zin: ik ben vergeten mijn kinderen te leren dat je niet kunt leven zonder iemand pijn te doen. Ik heb hem met moeite vastgehouden en schrijf hem snel op als ik zit. We kunnen pijn doen niet ontlopen. Dat kunnen we maar beter zo vroeg mogelijk weten, niet? Natuurlijk, we hebben ze geleerd dat je moet proberen anderen nooit pijn te doen. Geleerd dat je anderen geen pijn mág doen. Jij bent verantwoordelijk voor wat je doet en pijn doen is uit den boze. Dát hebben we hen zo prettig mogelijk ingeprent. Maar we hebben niet beseft dat dat een halve medaille is. We hebben ze niet geleerd hoe ze op het onvermijdelijk moment toch een ander pijn zullen moeten doen. Omwille van de juiste balans, het eeuwig evenwicht tussen hún weg en die van die ander. Hoe doe je dat en waar haal je daarvoor de moed vandaan?
Buiten ratelt de betonmolen.
Mijn tegemoetkomen aan Tony's vraag om mee te kijken naar de trap heeft hem niet opgelucht. Ik voel het hangen in de hitte. Ik kan bedenken waarom het werk zo zwaar is. Maar ik heb er geen notie van dat hij nu eigenlijk echt een maatje nodig heeft om alles evenwichtig te doen wat nu moet worden gedaan: de juiste stenen vinden of snijden, daarin vooruitkijken, niet te droge mortel hanteren, de betonmolen op peil houden, waterpas leggen, níet op de versgelegde leien leunen en dan die vliegen en de dorst en ook nog zorgen dat het mooi wordt...
Hij zwijgt. Hij wil me niet storen. Alhoewel...
Ik zwijg, ik wil niet gestoord worden.
Als het echt moet, kun je het ook allemaal alleen doen. Of toch een heleboel. Liever niet, maar nood breekt wetten en wensen. Het is onhandig, langdurig, ingewikkeld, maar het kan, alleen. Als er niemand anders is, helpt zuchten je niets. Je doet wat je kunt en als je het redt, ben je trots. Als er wél iemand in de buurt is.. iemand die daar achter het raam zit... iemand die toch ook verantwoordelijk is... die toch ook twee handen heeft...
Ik voel zijn gezwoeg aan de andere kant van het raam. Ik ben ook verantwoordelijk voor de hele boel hier. Ik heb ook twee handen. Ik zou zijn werk kunnen verlichten. Ik durf erom te wedden.
En dan denkt de dromer: wat zit ik hier eigenlijk te doen? Ik was nog maar bij het begin. Wat ik nu doe, kan ik dat niet straks doen?
En in zíjn gedachten klinkt het bijvoorbeeld zo: zij zit achter het raam ergens anders te wezen en iets te schrijven dat er vast toe doet en ik sta hier tussen al die obstakels mijn gevoelig verantwoordelijkheidsbesef weer eens op peil te houden met iets dat eigenlijk alleen niet te doen is. Wat zou ik liever een beetje muziek maken...! Maar ik ga niet nog eens vragen om hulp en onwelkom zijn.
Ik moet alsmaar denken aan de woorden die ik Sogyal Rinpoche, Tibetaans Boeddhistisch Grootmeester, vaak heb horen zeggen: 'at least, don't harm.'
Beste Rinpoche, hoe moeten we niemand pijn doen, noch een ander, noch onszelf. Zo vaak staan we voor de keuze óf onszelf óf een ander pijn te doen. Valt daar aan te ontkomen? Wat moeten we doen als we een ander pijn doen wanneer we onze eigen bestemming volgen?
Ik heb al veel geoefend in de levenskunst van pijn hebben, maar ik zoek ook een techniek voor de levenskunst van (geen) pijn doen.
Ik ben opgestaan van mijn tafel en ik ben mee gaan werken. Tegen de schemering was een leistenen plateautje voltooid. Ik zag amper dat het mooi was. Wat een hete ellende, dat gemodder tussen bijstaan en toeschieten en afsmeren. Ik was in de overtuiging geweest dat ik erbij was en er iets voor opgegeven had. En waarom was hij dan nog heftig en kortaf? Ik kwam hem helpen!
Je was er niet bij, zegt hij, je was voor de helft met je aandacht een andere trap aan het bouwen. Is dat waar? Het is moeilijk werk, daar moet je met volle aandacht bij zijn. Ja, ik moet toegeven dat ik er niet helemaal bij was. De trap kon me niet veel schelen. Geen ziel. Zeker geen extra tandje. Kantje boord aanwezig geweest. Nee, niet lekker ontspannen, nee. Sorry, zeg ik, sorry dat ik er niet helemaal bij was. Je was zo heftig en kortaf. Sorry, zegt hij, nogmaals sorry dat ik pissig was, maar je was er ook eigenlijk helemaal niet bij.
Ik probeerde hem geen pijn te doen en mezelf ook niet. We wilden elkaar echt niet graag tot last zijn en we probeerden daarvoor het beste te doen. Toch kwamen we er niet onderuit. Hadden we wel de ziel, maar geen techniek?
Het was geen leuke middag.
Mooi kloteplateautje.
De volgende ochtend bekijken we samen hoe de trap trots en sterk is begonnen aan de komende eeuw. We hebben wel zin in een nieuwe dag. Laten we ertegenaan gaan.
Zo, hèhè, ik weet het niet maar ik heb toch iets verteld.
woensdag 24 juni 2009
springen
(Dit is een direct vervolg op de vorige tekst 'grondwerk', die u beter kunt hebben gelezen vòòr lezing van dit stukje. Ik zeg het maar...)
Wat ik S. niet kon vertellen, omdat mijn Frans te slecht is, maar misschien ook omdat ik alleen juist schrijvend mijn herinnering zo kan laten spreken, kan ik u bijvoorbeeld in deze woorden vertellen:
Hij is weg en jij ligt in bed. Jij ligt in jullie bed. Je bent bang, je verbeelding slaat op hol. Hij en zij, die meestal de Ander genoemd wordt, zij zijn samen en bestijgen de sterren. Daar ben je volkomen zeker van. Je kunt aan alles twijfelen, maar daaraan niet. Jij telt niet mee, jij neemt geen deel, jij bent hier. Je vergeet de grenzen van de tijd en je maakt van je verlorenheid een even groot universum als je denkt dat hij met haar binnengaat. Het moment verruimt zich in je hoofd tot jouw eeuwigheid. Het eeuwige 'en ik dan?!' Van binnen raak je volledig hol. Je hebt geen maag meer, je hart zweeft door een grote lege kamer. Je denkt dat je verbeelding op hol slaat omdát je bang bent. Niet andersom. Je kunt niet andersom kijken, andersom denken. Je angst heeft ongezien gelijk. Zo denk je. Nee, je denkt daar niet over na, je hele lichaam is vervuld van de angst en je geeft die angst ongevraagd tot in alle uithoeken gelijk. Angst klopt niet aan en vraagt of ie binnen mag komen. Je hebt al opengedaan voor je het weet. De angst is je de baas en jij weet niet beter. Van angst naar verdriet, van angst naar woede, van angst naar angst. Je angst heeft het bij het juiste eind. Argumenten daarvoor zijn royaal voorhanden, mocht het nodig zijn. Voor als het verstand gaat delibereren. Altijd en overal argumenten te over. Als er geen argumenten voorhanden waren, om je te vertellen dat het inderdaad verschrikkelijk is wat jou wordt aangedaan, dan was er geen angst. Angst grijpt de argumenten, houdt ze vast, zwaait ermee in het rond, schreeuwt ze eruit. Je zit gevangen in de cirkel en weet voorlopig van niks. Jij bent de angst en je grijpt en zwaait en schreeuwt. Dit is verschrikkelijk en dit is waar. Hoe meer je schreeuwt, hoe meer de kamer er stil van wordt. De lakens zwijgen. Je bent alleen, maar daar is de tweede zekerheid: iedereen geeft je gelijk, iedereen snapt jou, iedereen zou bang zijn, niemand wil meemaken wat jij moet meemaken. Arme jij daar, ontkend en achtergelaten. Iedereen wil gekend en meegenomen. Geteld zijn. Wij zijn mensenkinderen, we mogen niet in de steek gelaten worden. O jee, ach en wee.
Angst en verbeelding zwengelen elkaar aan. Je hebt gevoel voor drama, je bestijgt gestaag de top van het lijden. Ontrouw is een knaller, het jaagt je met zekerheid naar die top. Je lichaam is te klein, je knalt van binnenuit tegen je huid op, de kamer is te klein, je knalt tegen de muren, zelfs de nacht wordt te klein, als je zo door gaat. Je kruipt in het kussen, dieper in de matras, het hele donker in. Je angst om geen enkel verschil te maken, om in dat moment van de aardbodem te kunnen verdwijnen zonder een rimpeling achter te laten, wordt bijna bevredigd. Maar ze is groot en kan nog groter worden. Alsmaar groter zelfs. Om heel die angst om verstoken te zijn, te omvatten en uit te putten, moet je verschrikkelijk erg in de steek gelaten worden. Helemaal, wat helemaal ook zijn mag.
En dan op een dag, een uur, een split second is er plotseling een opening, een keerpunt. Je ligt weer in een zoveelste nacht heel die angst te zijn. Je voelt dat daar liggen niets zal veranderen en plots hoeft er niets meer te veranderen. Je bent als de dood voor de doodssteek, maar je ligt daar gewoon te ademen in het donker. Misschien zoals het lichaam het signaal van pijn naar de hersens onderbreekt als het werkelijk teveel wordt. Zodat je haar niet meer voelt. Je raakt bewusteloos, want je wordt uit het bewustzijn van de pijn geduwd. Maar deze pijn duwt je niet uit je bewustzijn omlaag, zij duwt je omhoog. Jij bent er nog, je lichaam ligt daar pijn te hebben, maar jij stijgt een beetje op en kunt gaan kijken. Goed, je bent er misschien niet voor hem. Maar wie weet, misschien ook wel. Ergens in zijn hoofd of in dat universum waar zij opstijgen. Hoe zou jij zoiets weten? Op de een of andere mysterieuze manier begint dat eenzame in het donker prettig te worden. Prettig? Misschien niet prettig dan, maar ergens begint er een onverschilligheid te groeien. Neenee, niet een kille onverschilligheid van haatdragende verbittering, maar een open onaangedane blik kruipt langzaam bij je binnen. Het wordt nu ook daarbinnen stiller. Je staart in het donker, je ogen gesloten, misschien open, maar je verbeten blik is gebroken. Er vloeit iets binnen dat leeg is, aangenaam noch onaangenaam. Een on-verschil-ligheid. Iets dat het verschil geen belang toekent. Je ziet dat je geen verschil kunt maken. De getuige is opgestaan. Jij ligt in het bed, in jezelf gedoken, in jouw kou en donker, in jouw eenzaamheid en je weet en ziet dat ergens anders je man met een andere vrouw zijn lichaam en zijn dromen deelt. Zo is het. Wellicht deelt hij zijn hele wezen. Dan is het zo. Wellicht tot hij erin oplost. Zo kan het zijn. Je erkent voor dat moment dat hij daar is waar hij met jou niet kan zijn, dat hij met haar vindt wat hij bij jou niet vond. Niet minder, niet meer. Wat zij is ben jij niet. Jij bent dat 'Niet' in zijn bestaan. Niet meer en niet minder. Hoe zou jij kunnen zijn wat zij is? Dat is zij al. Dat is enkel zij. Jij bent niet zij en niet daar. In dit plaatje, dat jouw nacht beheerst, doe jij er niet toe. Slechts in dat plaatje. Ontelbare plaatjes kun je maken, waarin jij er niet toe doet. Al die plaatjes komen niet in je op. Alleen dit ene jagende beeld. Waar jij niet telt. Geen jij in jouw donker bed en duister hoofd, met dat lege lichaam.
Maar jij bent daar wel. Hier.
Eindelijk ben je gewoon alleen. En eigenlijk is het fijn om eindelijk alleen te zijn. Je schrikt van dit besef maar je weet dat het waar is. Je ademt dieper door je buik, plots voel je dat je ademt, dat je door je buik ademt. Je hebt een buik. En je hebt armen, benen, voeten. Je zoomt verder uit. Je ziet je lichaam op het bed in de nacht. De matras draagt je, het bed draagt je, de vloer, je huis, de aarde. Je blijft heel stil liggen. Het gordijn beweegt waar het raam op een kier staat. Er rijdt een auto voorbij. Je gedachten dragen je, je gevoelens dragen je, je adem draagt je. Je hoort de wind daarbuiten. Je denkt aan hem en je weet dat ie terugkomt. Je weet dat het moeilijk zal zijn, als de deur opengaat en je zijn hele lichaam voelt binnenkomen, als hij dan naar je kijkt en als zijn stem zal klinken. Je kent de aanblik van zijn vervuld zijn. Je weet dat jouw angst en al zijn jassen en uitwassen met de kracht van een overval weer bij je zullen binnenstormen en met hun monsterlijke tengels jou in hun kladden zullen grijpen. Je wilt dat niet. Deze keer niet. Niet meer. Je wilt zo graag gewoon aardig zijn en zeggen dat het weer een hele worsteling was, maar dat je die doorstaan hebt en dat je tenslotte vredig was en prettig leeg. Je wilt vertellen hoe je je geholpen voelde door zijn 'ontrouw' om in die angst te kijken van er niets toe doen. Je weet wat een energie hij zal uitstralen en hoe zijn ogen zullen glanzen, maar je wilt dat je naar hem kunt kijken als gewoon naar een gelukkig mens. Juist hem als gelukkig mens. Je wilt graag dat je gaat glimlachen en zeggen dat je gezien hebt dat je er inderdaad niet toe deed en dat het daar in die toestand zo slecht nog niet was. Je deed er even niet meer toe en het was of je begreep dat het daarom ging. Dat alles toch goed was. Je wilt zeggen dat je daar eigenlijk wel blij mee bent. Dat je jezelf een dienst hebt bewezen door in dat donker zolang alleen te zijn en te ervaren dat je gewoon bleef bestaan, weliswaar als iemand die er niet toe deed, maar dat dat feitelijk helemaal juist voelde. Je was Niemand en je voelde je daar thuis. In en achter het plaatje. Dat plaatje van hem en haar. Sterker nog: je zegt zacht en helder dat hij je een dienst bewees door je te dwingen alleen te zijn met de angst om er niet toe te doen. Om zolang in die angst te liggen dat die uitgeput raakte. Of was jij het die uitgeput raakte? Tot je kon zien hoe je de angst kon stoppen. Je had naar de angst gekeken en hij was ermee gestopt om angst te zijn. Kijk, je hebt energie. Je bent de dag zonder een traan begonnen en je had bijvoorbeeld een heerlijk, helder en vrolijk ontbijt met je kind. Dat wil je graag vertellen want zo is het gegaan. Je zou hem zelfs kunnen zeggen dat je hem begrijpt en dat je je hebt verzoend en dat je blij bent dat hij blij is. En wat zal hij blij zijn met jou. Dat zou zomaar kunnen. Je voelt werkelijk dat het zo kan gaan. Je verbeelding heeft haar richting 180 graden omgedraaid. De rampspoed veranderd in een geschenk.
Maar hij komt terug en je kan niet kijken naar die glans in zijn ogen en de vrolijkheid en lichtheid die je al van een kilometer afstand... Je zwijgt. Je keert je naar het fornuis. Je middenrif trekt samen. Er vormt zich een vloedgolf. Van tranen, van woorden. Alles wat je je verbeeldde bij zijn thuiskomst is weg. Je wil hem niet horen, je wilt niet aangeraakt, je wilt niet meetellen. Je wilt hem verwijten maken, straffen. En dat doe je nog ook...
De angst kwam terug. Opnieuw en opnieuw.
Woorden laten zich enkel achter elkaar zetten, maar het is niet zo simpel dat er eerst de angst is en daarna de verzoening van eindelijk thuiskomen in je eigen donker. In werkelijkheid bestaat alles tegelijk, als een uitstulpende en inkrimpende bewegende massa. Of eigenlijk beter als niet-massa. Door mij vast te grijpen maakte ik er massa van. Kon het niet meer bewegen. Maar rampspoed en (eenzame) vredigheid kunnen hand in hand gaan. Gaan hand in hand, als we beter kijken. Pas dan, samen en tegelijkertijd, vormen ze de waarheid van dat moment. Het is nooit alleen het een of alleen het ander dat waar is. De waarheid is een paradox, nietwaar?
Pas dan en daar in die waarheid van rampspoed én vrede kan ik springen naar de eenvoudige ervaring dat het er niets meer toe doet of ik er iets toe doe.
Eindelijk, zuchtte ze. Eindelijk begrijp ik het. Eindelijk is alles oké. Ik ben er en dat is dat. Wat een opluchting.
En daar, in de zucht van verlichting, verdween haar zicht op de waarheid alweer en werd de sprong teniet gedaan. Zelfs de geringste emotie als blijdschap over wat je eindelijk bereikt en begrepen hebt, is al teveel. Voor de waarheid.
Er zit niets anders op: alle dagen springen.
Wat ik S. niet kon vertellen, omdat mijn Frans te slecht is, maar misschien ook omdat ik alleen juist schrijvend mijn herinnering zo kan laten spreken, kan ik u bijvoorbeeld in deze woorden vertellen:
Hij is weg en jij ligt in bed. Jij ligt in jullie bed. Je bent bang, je verbeelding slaat op hol. Hij en zij, die meestal de Ander genoemd wordt, zij zijn samen en bestijgen de sterren. Daar ben je volkomen zeker van. Je kunt aan alles twijfelen, maar daaraan niet. Jij telt niet mee, jij neemt geen deel, jij bent hier. Je vergeet de grenzen van de tijd en je maakt van je verlorenheid een even groot universum als je denkt dat hij met haar binnengaat. Het moment verruimt zich in je hoofd tot jouw eeuwigheid. Het eeuwige 'en ik dan?!' Van binnen raak je volledig hol. Je hebt geen maag meer, je hart zweeft door een grote lege kamer. Je denkt dat je verbeelding op hol slaat omdát je bang bent. Niet andersom. Je kunt niet andersom kijken, andersom denken. Je angst heeft ongezien gelijk. Zo denk je. Nee, je denkt daar niet over na, je hele lichaam is vervuld van de angst en je geeft die angst ongevraagd tot in alle uithoeken gelijk. Angst klopt niet aan en vraagt of ie binnen mag komen. Je hebt al opengedaan voor je het weet. De angst is je de baas en jij weet niet beter. Van angst naar verdriet, van angst naar woede, van angst naar angst. Je angst heeft het bij het juiste eind. Argumenten daarvoor zijn royaal voorhanden, mocht het nodig zijn. Voor als het verstand gaat delibereren. Altijd en overal argumenten te over. Als er geen argumenten voorhanden waren, om je te vertellen dat het inderdaad verschrikkelijk is wat jou wordt aangedaan, dan was er geen angst. Angst grijpt de argumenten, houdt ze vast, zwaait ermee in het rond, schreeuwt ze eruit. Je zit gevangen in de cirkel en weet voorlopig van niks. Jij bent de angst en je grijpt en zwaait en schreeuwt. Dit is verschrikkelijk en dit is waar. Hoe meer je schreeuwt, hoe meer de kamer er stil van wordt. De lakens zwijgen. Je bent alleen, maar daar is de tweede zekerheid: iedereen geeft je gelijk, iedereen snapt jou, iedereen zou bang zijn, niemand wil meemaken wat jij moet meemaken. Arme jij daar, ontkend en achtergelaten. Iedereen wil gekend en meegenomen. Geteld zijn. Wij zijn mensenkinderen, we mogen niet in de steek gelaten worden. O jee, ach en wee.
Angst en verbeelding zwengelen elkaar aan. Je hebt gevoel voor drama, je bestijgt gestaag de top van het lijden. Ontrouw is een knaller, het jaagt je met zekerheid naar die top. Je lichaam is te klein, je knalt van binnenuit tegen je huid op, de kamer is te klein, je knalt tegen de muren, zelfs de nacht wordt te klein, als je zo door gaat. Je kruipt in het kussen, dieper in de matras, het hele donker in. Je angst om geen enkel verschil te maken, om in dat moment van de aardbodem te kunnen verdwijnen zonder een rimpeling achter te laten, wordt bijna bevredigd. Maar ze is groot en kan nog groter worden. Alsmaar groter zelfs. Om heel die angst om verstoken te zijn, te omvatten en uit te putten, moet je verschrikkelijk erg in de steek gelaten worden. Helemaal, wat helemaal ook zijn mag.
En dan op een dag, een uur, een split second is er plotseling een opening, een keerpunt. Je ligt weer in een zoveelste nacht heel die angst te zijn. Je voelt dat daar liggen niets zal veranderen en plots hoeft er niets meer te veranderen. Je bent als de dood voor de doodssteek, maar je ligt daar gewoon te ademen in het donker. Misschien zoals het lichaam het signaal van pijn naar de hersens onderbreekt als het werkelijk teveel wordt. Zodat je haar niet meer voelt. Je raakt bewusteloos, want je wordt uit het bewustzijn van de pijn geduwd. Maar deze pijn duwt je niet uit je bewustzijn omlaag, zij duwt je omhoog. Jij bent er nog, je lichaam ligt daar pijn te hebben, maar jij stijgt een beetje op en kunt gaan kijken. Goed, je bent er misschien niet voor hem. Maar wie weet, misschien ook wel. Ergens in zijn hoofd of in dat universum waar zij opstijgen. Hoe zou jij zoiets weten? Op de een of andere mysterieuze manier begint dat eenzame in het donker prettig te worden. Prettig? Misschien niet prettig dan, maar ergens begint er een onverschilligheid te groeien. Neenee, niet een kille onverschilligheid van haatdragende verbittering, maar een open onaangedane blik kruipt langzaam bij je binnen. Het wordt nu ook daarbinnen stiller. Je staart in het donker, je ogen gesloten, misschien open, maar je verbeten blik is gebroken. Er vloeit iets binnen dat leeg is, aangenaam noch onaangenaam. Een on-verschil-ligheid. Iets dat het verschil geen belang toekent. Je ziet dat je geen verschil kunt maken. De getuige is opgestaan. Jij ligt in het bed, in jezelf gedoken, in jouw kou en donker, in jouw eenzaamheid en je weet en ziet dat ergens anders je man met een andere vrouw zijn lichaam en zijn dromen deelt. Zo is het. Wellicht deelt hij zijn hele wezen. Dan is het zo. Wellicht tot hij erin oplost. Zo kan het zijn. Je erkent voor dat moment dat hij daar is waar hij met jou niet kan zijn, dat hij met haar vindt wat hij bij jou niet vond. Niet minder, niet meer. Wat zij is ben jij niet. Jij bent dat 'Niet' in zijn bestaan. Niet meer en niet minder. Hoe zou jij kunnen zijn wat zij is? Dat is zij al. Dat is enkel zij. Jij bent niet zij en niet daar. In dit plaatje, dat jouw nacht beheerst, doe jij er niet toe. Slechts in dat plaatje. Ontelbare plaatjes kun je maken, waarin jij er niet toe doet. Al die plaatjes komen niet in je op. Alleen dit ene jagende beeld. Waar jij niet telt. Geen jij in jouw donker bed en duister hoofd, met dat lege lichaam.
Maar jij bent daar wel. Hier.
Eindelijk ben je gewoon alleen. En eigenlijk is het fijn om eindelijk alleen te zijn. Je schrikt van dit besef maar je weet dat het waar is. Je ademt dieper door je buik, plots voel je dat je ademt, dat je door je buik ademt. Je hebt een buik. En je hebt armen, benen, voeten. Je zoomt verder uit. Je ziet je lichaam op het bed in de nacht. De matras draagt je, het bed draagt je, de vloer, je huis, de aarde. Je blijft heel stil liggen. Het gordijn beweegt waar het raam op een kier staat. Er rijdt een auto voorbij. Je gedachten dragen je, je gevoelens dragen je, je adem draagt je. Je hoort de wind daarbuiten. Je denkt aan hem en je weet dat ie terugkomt. Je weet dat het moeilijk zal zijn, als de deur opengaat en je zijn hele lichaam voelt binnenkomen, als hij dan naar je kijkt en als zijn stem zal klinken. Je kent de aanblik van zijn vervuld zijn. Je weet dat jouw angst en al zijn jassen en uitwassen met de kracht van een overval weer bij je zullen binnenstormen en met hun monsterlijke tengels jou in hun kladden zullen grijpen. Je wilt dat niet. Deze keer niet. Niet meer. Je wilt zo graag gewoon aardig zijn en zeggen dat het weer een hele worsteling was, maar dat je die doorstaan hebt en dat je tenslotte vredig was en prettig leeg. Je wilt vertellen hoe je je geholpen voelde door zijn 'ontrouw' om in die angst te kijken van er niets toe doen. Je weet wat een energie hij zal uitstralen en hoe zijn ogen zullen glanzen, maar je wilt dat je naar hem kunt kijken als gewoon naar een gelukkig mens. Juist hem als gelukkig mens. Je wilt graag dat je gaat glimlachen en zeggen dat je gezien hebt dat je er inderdaad niet toe deed en dat het daar in die toestand zo slecht nog niet was. Je deed er even niet meer toe en het was of je begreep dat het daarom ging. Dat alles toch goed was. Je wilt zeggen dat je daar eigenlijk wel blij mee bent. Dat je jezelf een dienst hebt bewezen door in dat donker zolang alleen te zijn en te ervaren dat je gewoon bleef bestaan, weliswaar als iemand die er niet toe deed, maar dat dat feitelijk helemaal juist voelde. Je was Niemand en je voelde je daar thuis. In en achter het plaatje. Dat plaatje van hem en haar. Sterker nog: je zegt zacht en helder dat hij je een dienst bewees door je te dwingen alleen te zijn met de angst om er niet toe te doen. Om zolang in die angst te liggen dat die uitgeput raakte. Of was jij het die uitgeput raakte? Tot je kon zien hoe je de angst kon stoppen. Je had naar de angst gekeken en hij was ermee gestopt om angst te zijn. Kijk, je hebt energie. Je bent de dag zonder een traan begonnen en je had bijvoorbeeld een heerlijk, helder en vrolijk ontbijt met je kind. Dat wil je graag vertellen want zo is het gegaan. Je zou hem zelfs kunnen zeggen dat je hem begrijpt en dat je je hebt verzoend en dat je blij bent dat hij blij is. En wat zal hij blij zijn met jou. Dat zou zomaar kunnen. Je voelt werkelijk dat het zo kan gaan. Je verbeelding heeft haar richting 180 graden omgedraaid. De rampspoed veranderd in een geschenk.
Maar hij komt terug en je kan niet kijken naar die glans in zijn ogen en de vrolijkheid en lichtheid die je al van een kilometer afstand... Je zwijgt. Je keert je naar het fornuis. Je middenrif trekt samen. Er vormt zich een vloedgolf. Van tranen, van woorden. Alles wat je je verbeeldde bij zijn thuiskomst is weg. Je wil hem niet horen, je wilt niet aangeraakt, je wilt niet meetellen. Je wilt hem verwijten maken, straffen. En dat doe je nog ook...
De angst kwam terug. Opnieuw en opnieuw.
Woorden laten zich enkel achter elkaar zetten, maar het is niet zo simpel dat er eerst de angst is en daarna de verzoening van eindelijk thuiskomen in je eigen donker. In werkelijkheid bestaat alles tegelijk, als een uitstulpende en inkrimpende bewegende massa. Of eigenlijk beter als niet-massa. Door mij vast te grijpen maakte ik er massa van. Kon het niet meer bewegen. Maar rampspoed en (eenzame) vredigheid kunnen hand in hand gaan. Gaan hand in hand, als we beter kijken. Pas dan, samen en tegelijkertijd, vormen ze de waarheid van dat moment. Het is nooit alleen het een of alleen het ander dat waar is. De waarheid is een paradox, nietwaar?
Pas dan en daar in die waarheid van rampspoed én vrede kan ik springen naar de eenvoudige ervaring dat het er niets meer toe doet of ik er iets toe doe.
Eindelijk, zuchtte ze. Eindelijk begrijp ik het. Eindelijk is alles oké. Ik ben er en dat is dat. Wat een opluchting.
En daar, in de zucht van verlichting, verdween haar zicht op de waarheid alweer en werd de sprong teniet gedaan. Zelfs de geringste emotie als blijdschap over wat je eindelijk bereikt en begrepen hebt, is al teveel. Voor de waarheid.
Er zit niets anders op: alle dagen springen.
donderdag 18 juni 2009
grondwerk
Er ligt grond in de weg. Er moet een trap komen, een gemetselde leistenen trap omhoog. Het beetje aarde moet opzij, een stukje helling op. Het ziet eruit als een beetje aarde, maar de kleinste verplaatsing van grond is al een heidens karwei. Loswoelen moet met een hak van heb ik jou daar. Pollen en stenen houden alles bijeen. Uiteengeslagen kunnen de stenen in de bak, planten en wortels in de kruiwagen. Bukken en mikken. De schop erin. Twee emmers. Zo vol. Twee tegelijk omhoog is eigenlijk te veel, één voor één duurt wel erg lang. De zon kruipt als een gek omhoog. Volhouden. Straks is het te heet. Straks is al heel gauw. De hitte schettert al door de bladeren van de bomen heen. Veel vliegen, dol op het zoute zweet.
Grondwerk is goed werk. Het is konkreet, het is zwaar, je weet niet wat je tegenkomt, maar wat weg moet moet weg. Je houdt geen spat energie over om na te denken, over wat dan ook. Dat helpt me als ik iets op wil lossen dat met denken niet op te lossen is.
Gewoon blijven volhouden.
S. vroeg me hoe ik het gedaan had, het leven naast en met een man die andere vrouwen 'had' en ook nog een kind kreeg met één van hen, terwijl wij samen waren. Hoe bleven jullie samenleven, wil ze weten. 'Mijn grootste probleem is mijn belofte en mijn verlangen om trouw te zijn aan mijn man maar ook mijn eigen drang te volgen. Ik wil buiten mijn relatie onderzoeken en ondervinden wie ik ben, ik wil contacten met andere mannen.'
Ik weet nooit zeker en nooit precies wat de Fransen me vertellen, maar gelukkig kan ik intussen vrij goed naar muziek luisteren, naar gezichten kijken en intenties lezen. Ik heb al gevoeld hoe S. wordt aangetrokken tot Tony en ik heb al begrepen hoe graag ze hem aanraakt. Dat doet ze als ik uit het zicht ben. Ik geloof dat ze voelt hoe raar dat eigenlijk is en hoe onnodig ook. Dat voelt ze aan mij. Aan zichzelf voelt ze de behoefte om te blijven hangen tot ik naar bed ben en Tony nog niet, of hem uit te nodigen even bij de waterval te gaan zitten. Dat is helemaal niet vals, dat is veilig. Denkt ze. Maar ze ziet mij en dat het mij niet schelen kan wat ze met Tony heeft of doet en dan klopt het niet meer. En daar is de vraag.
Soms lijkt het of de halve wereld me die vraag stelt. Soms lijkt het of die halve wereld worstelt met trouw en ontrouw. Overal en alsmaar, zowel in de openbaarheid als onder vrienden, wordt het thema je in het gezicht geworpen. Soms kan ik ineens niet meer begrijpen waarom ontrouw in relaties tussen geliefden absoluut het meest bedreigend is en waarom het nog altijd en immer totaal vanzelfsprekend is dat er voor ontrouw geen plaats is, mag zijn, kan zijn, zal zijn...
Trouw zijn is een diepingesleten ongeschreven wet. Een wet van ons hart, van onze huid, van onze familie, van onze hele cultuur. De ander is de enige, jij bent die ene voor de ander. Exclusief.
Maar exclusiviteit betekent uitsluiten, letterlijk. Voor een zoeker die wil leren kennen en ontginnen en reizen voorbij de grenzen van het bekende, begint daar een heus probleem. Vroeg of laat is daar het dilemma dat ons voor het blok zet.
S. houdt van haar man, houdt van haar twee kleine kinderen. Nu wil ze haar wereld verruimen. Ze wil meer dan haar man en haar kinderen liefhebben. Nog meer liefhebben. Of misschien wel niet liefhebben. Ze wil een krijger zijn die erop uittrekt om een nieuwe wereld te creëren. In haar grond zit iets dat wil ontkiemen maar ze is bang voor de kracht van het plantje als het licht ziet en gaat groeien. Het is onverdraaglijk om haar dierbaren pijn te doen maar het is even onverdraaglijk om weg te lopen voor een innerlijk vuur en om iets dat ze in zich heeft, te laten verschrompelen. En wat als ze alles verliest?
Klem.
Later zal Tony me vertellen dat S. met haar man de afspraak heeft dat ze alles met andere mannen mag doen, behalve zoenen en uit de kleren gaan. Ik kan naar zoiets niet anders luisteren dan met een schaterlach. S. is helemaal geen domme of onnozele vrouw. Het is een oprechte poging om het dilemma 'op te lossen'. Zo drukkend is het verbod op ontrouw en zo groot de angst haar te overtreden, dat we komedies bedenken in de hoop een tragedie te ontlopen.
S. spreekt alleen maar Frans. Dus heb ik in mijn stuntelfrans geprobeerd haar een antwoord op haar vraag te geven. Ik heb iets gezegd, dat misschien te simpel was voor woorden. Maar soms zijn de simpelste dingen directer en juister dan hele verhalen vol uitweidingen en nuances. Ik zei dat ik het gered had, omdat ik graag goed wilde worden. Ik dacht altijd dat ik niet goed was en ik wilde er hemel en aarde voor in beweging brengen om zover te komen dat ik een goed mens zou zijn: bv. een vrouw die haar man de vrijheid gaf.
Misschien klinkt dit belachelijk. Ik denk dat de grond onder de meest essentiële dingen die we in ons leven doen en laten tenslotte uit zulk hout gesneden zijn: een simpele onnodige angst, een oud en diep verdriet, misschien iets akelig naïefs of iets uitzonderlijk doms. Voor ieder oor op afstand kan het ongelooflijk klinken of iets om weg te lachen. Het spijt me dat het zo eenvoudig was, dat ik mij als een slecht mens zag die graag goed wilde zijn. Ik heb er veel aan gehad. Ik liep niet weg. Ik confronteerde me aan zijn ontrouw. Vreselijk. Ik dacht nog heftiger dat ik dus slecht was, of minstens niet goed genoeg. Logisch. Ik legde mij een maat op die ik zelf maakte, ontleend aan zijn gedrag, met een dijk van een westerse historie achter me, monogame cultuur om me heen en een degelijke katholieke opvoeding in mijn botten. Het was zo grondig aan de hand dat ik met de moed in de schoenen begon te graven naar wat de ontrouw werkelijk inhield. Hoe ze eruit zag, wat ze meebracht, wie die vrouwen waren, waarom die in mijn leven binnen moesten komen, wat er met Tony gebeurde... Daardoor kon ik na jaren ontdekken dat ontrouw geen ontrouw hoeft te zijn. Beter gezegd: dat ik dat durfde inzien. Hij had nooit andere vrouwen opgezocht en liefgehad omdat ik slecht was.
Je moet wel weten, vertel ik S., dat er vanaf het begin iets geweest is dat sterker was dan hij of ik en sterker dan wij samen. Het overweldigende maar tegelijk oersimpele gevoel dat we aan elkaar gegeven waren of op elkaars weg gezet... geef er maar wat woorden aan, dat ons allebei nederig maakte tegenover wat ons verbond. Het is de ervaring geworden dat wat we door de ander op ons bord kregen, ook echt op ons bord moest komen. Dat bracht met zich mee dat steeds als ik het te moeilijk vond om samen te blijven, ik er weer achter moest zien te komen dat weggaan niets zou oplossen. Ik zou een prachtig kind met het badwater hebben weggegooid. Tony was en bleef die ene die mij het diepst raakte en inspireerde én mijn perfecte ellendeling was, zal ik maar zeggen. Een tegenstander van een aard en een formaat als ik geen tweede keer zou treffen in mijn leven. Als we nooit hadden ervaren dat we door de Geest waren samengebracht, was alles vast anders geweest.
Ik zei ook nog dat ik het wel aanvaarden moest omdat hij in mij die seksuele partner niet vond die hij zocht. Of nodig had. Of zelf was. Ik begreep zijn lichaam eigenlijk niet. Nee wacht, ik aanvaardde dat helemaal niet, ik kon dat bij god niet aanvaarden, maar ik kon er ook niet omheen. Hoe moest ik hem dan zijn weg ontnemen? Als liefde liefde is, dan is zij ook vrijheid. Ik moest hem wel laten gaan, maar dan wilde ik hem ook weer terug. Bovendien wist ik maar al te goed dat ik een vis nooit zou hebben door hem vast te houden. Juist vissen spartelen zich met alle kracht en hevigheid los als je probeert hen aan je haak te houden. Ze springen terug het water in en verdwijnen. Het enige wat je dan nog doen kunt, is doodmaken. Vond ik geen optie. Ik zag me dus simpelweg gedwongen om niet te hard te schreeuwen dat hij bij mij moest blijven en niet weg mocht gaan naar een ander, want juist dan zou ik hem verliezen. Dus zo nobel en wijs was ik nu ook weer niet.
Natuurlijk was ik wel vreselijk bang. Ja, vreselijk bang. Maar ja..
'Zag je zijn vrouwen. Had je contact met hen?' vraagt ze. Ja, ik zag ze, ik nodigde ze uit, ik sprak met ze, ik kookte voor ze, ze kookten voor mij, ze respecteerden me en waren bang van me en ik respecteerde hen en was bang van hen. We zijn vrouwen. Ik weet niet precies wat dat betekent, maar het betekent toch iets. Veel zelfs. Uiteindelijk. Intussen lagen ze af en toe in mijn bed en ik in een ander. Dat was niet fijn maar dat kan. Na jaren begon ik te zien dat niets en niemand zo belangrijk is als het lijkt. Zij niet. Ik niet. Hij niet. Wij niet. Niemand heeft ons ooit beloofd dat alles vanzelf zou gaan, met gemak en met geluk. Misschien gaat alles wel vanzelf, maar wij gaan niet vanzelf. Zoveel is wel zeker.
Ontrouw is een heel goede spiegel om jezelf in te zien. Ik buig ervoor.
Dat het belangrijk was dat alles open en mogelijk was. Zeg ik ook nog. Hij verzweeg niets en gaf op iedere vraag die ik durfde stellen een eerlijk antwoord. Ik denk nog, dat is toch vanzelfsprekend, maar ik realiseerde me ineens dat dat voor veel mensen in geval van ontrouw precies niet vanzelfsprekend is.
S. is stil en verzucht dan dat ze het zo moeilijk vindt.
'Het is waar,' zeg ik, 'het is niet te doen. Nee, echt, het is eigenlijk niet te doen. Je kunt het alleen proberen. Of nee, je kunt het alleen doen. Het is niet te doen en je doet het.'
Zo ongeveer vertelde ik iets over mijn leven met Tony en 'de vrouwen'.
En wat heb ik daarmee gezegd? Heb ik daarmee iets gezegd over hoe ik het geklaard heb? Nauwelijks, ben ik bang. Een flinter misschien. De ontrouw tegemoet treden tot de vermeende angel eruit was, kostte me bijna een half leven. Grondwerk.
Het is goede grond waar ik de schop in steek. Ze kan straks achter een klein muurtje een tuintje vormen. Zwarte aarde, witte bloemen. Daarvoor moeten nog wel de stenen verzameld worden, opgestapeld, gemetseld. Het volgende zware werk. Op al het zware werk volgt eigenlijk altijd weer zwaar werk. Hoewel grondwerk, dat is wel het zwaarst.
Maar daarna mag je in het koel helder fris klinkend water dompelen en gillen wat je wil, terwijl de eerste libelles eindelijk gekomen zijn, scherend over de waterspiegel, en een klein helblauw zoet vlindertje op je natte schouder gaat zitten. Dat is niet niks.
Grondwerk is goed werk. Het is konkreet, het is zwaar, je weet niet wat je tegenkomt, maar wat weg moet moet weg. Je houdt geen spat energie over om na te denken, over wat dan ook. Dat helpt me als ik iets op wil lossen dat met denken niet op te lossen is.
Gewoon blijven volhouden.
S. vroeg me hoe ik het gedaan had, het leven naast en met een man die andere vrouwen 'had' en ook nog een kind kreeg met één van hen, terwijl wij samen waren. Hoe bleven jullie samenleven, wil ze weten. 'Mijn grootste probleem is mijn belofte en mijn verlangen om trouw te zijn aan mijn man maar ook mijn eigen drang te volgen. Ik wil buiten mijn relatie onderzoeken en ondervinden wie ik ben, ik wil contacten met andere mannen.'
Ik weet nooit zeker en nooit precies wat de Fransen me vertellen, maar gelukkig kan ik intussen vrij goed naar muziek luisteren, naar gezichten kijken en intenties lezen. Ik heb al gevoeld hoe S. wordt aangetrokken tot Tony en ik heb al begrepen hoe graag ze hem aanraakt. Dat doet ze als ik uit het zicht ben. Ik geloof dat ze voelt hoe raar dat eigenlijk is en hoe onnodig ook. Dat voelt ze aan mij. Aan zichzelf voelt ze de behoefte om te blijven hangen tot ik naar bed ben en Tony nog niet, of hem uit te nodigen even bij de waterval te gaan zitten. Dat is helemaal niet vals, dat is veilig. Denkt ze. Maar ze ziet mij en dat het mij niet schelen kan wat ze met Tony heeft of doet en dan klopt het niet meer. En daar is de vraag.
Soms lijkt het of de halve wereld me die vraag stelt. Soms lijkt het of die halve wereld worstelt met trouw en ontrouw. Overal en alsmaar, zowel in de openbaarheid als onder vrienden, wordt het thema je in het gezicht geworpen. Soms kan ik ineens niet meer begrijpen waarom ontrouw in relaties tussen geliefden absoluut het meest bedreigend is en waarom het nog altijd en immer totaal vanzelfsprekend is dat er voor ontrouw geen plaats is, mag zijn, kan zijn, zal zijn...
Trouw zijn is een diepingesleten ongeschreven wet. Een wet van ons hart, van onze huid, van onze familie, van onze hele cultuur. De ander is de enige, jij bent die ene voor de ander. Exclusief.
Maar exclusiviteit betekent uitsluiten, letterlijk. Voor een zoeker die wil leren kennen en ontginnen en reizen voorbij de grenzen van het bekende, begint daar een heus probleem. Vroeg of laat is daar het dilemma dat ons voor het blok zet.
S. houdt van haar man, houdt van haar twee kleine kinderen. Nu wil ze haar wereld verruimen. Ze wil meer dan haar man en haar kinderen liefhebben. Nog meer liefhebben. Of misschien wel niet liefhebben. Ze wil een krijger zijn die erop uittrekt om een nieuwe wereld te creëren. In haar grond zit iets dat wil ontkiemen maar ze is bang voor de kracht van het plantje als het licht ziet en gaat groeien. Het is onverdraaglijk om haar dierbaren pijn te doen maar het is even onverdraaglijk om weg te lopen voor een innerlijk vuur en om iets dat ze in zich heeft, te laten verschrompelen. En wat als ze alles verliest?
Klem.
Later zal Tony me vertellen dat S. met haar man de afspraak heeft dat ze alles met andere mannen mag doen, behalve zoenen en uit de kleren gaan. Ik kan naar zoiets niet anders luisteren dan met een schaterlach. S. is helemaal geen domme of onnozele vrouw. Het is een oprechte poging om het dilemma 'op te lossen'. Zo drukkend is het verbod op ontrouw en zo groot de angst haar te overtreden, dat we komedies bedenken in de hoop een tragedie te ontlopen.
S. spreekt alleen maar Frans. Dus heb ik in mijn stuntelfrans geprobeerd haar een antwoord op haar vraag te geven. Ik heb iets gezegd, dat misschien te simpel was voor woorden. Maar soms zijn de simpelste dingen directer en juister dan hele verhalen vol uitweidingen en nuances. Ik zei dat ik het gered had, omdat ik graag goed wilde worden. Ik dacht altijd dat ik niet goed was en ik wilde er hemel en aarde voor in beweging brengen om zover te komen dat ik een goed mens zou zijn: bv. een vrouw die haar man de vrijheid gaf.
Misschien klinkt dit belachelijk. Ik denk dat de grond onder de meest essentiële dingen die we in ons leven doen en laten tenslotte uit zulk hout gesneden zijn: een simpele onnodige angst, een oud en diep verdriet, misschien iets akelig naïefs of iets uitzonderlijk doms. Voor ieder oor op afstand kan het ongelooflijk klinken of iets om weg te lachen. Het spijt me dat het zo eenvoudig was, dat ik mij als een slecht mens zag die graag goed wilde zijn. Ik heb er veel aan gehad. Ik liep niet weg. Ik confronteerde me aan zijn ontrouw. Vreselijk. Ik dacht nog heftiger dat ik dus slecht was, of minstens niet goed genoeg. Logisch. Ik legde mij een maat op die ik zelf maakte, ontleend aan zijn gedrag, met een dijk van een westerse historie achter me, monogame cultuur om me heen en een degelijke katholieke opvoeding in mijn botten. Het was zo grondig aan de hand dat ik met de moed in de schoenen begon te graven naar wat de ontrouw werkelijk inhield. Hoe ze eruit zag, wat ze meebracht, wie die vrouwen waren, waarom die in mijn leven binnen moesten komen, wat er met Tony gebeurde... Daardoor kon ik na jaren ontdekken dat ontrouw geen ontrouw hoeft te zijn. Beter gezegd: dat ik dat durfde inzien. Hij had nooit andere vrouwen opgezocht en liefgehad omdat ik slecht was.
Je moet wel weten, vertel ik S., dat er vanaf het begin iets geweest is dat sterker was dan hij of ik en sterker dan wij samen. Het overweldigende maar tegelijk oersimpele gevoel dat we aan elkaar gegeven waren of op elkaars weg gezet... geef er maar wat woorden aan, dat ons allebei nederig maakte tegenover wat ons verbond. Het is de ervaring geworden dat wat we door de ander op ons bord kregen, ook echt op ons bord moest komen. Dat bracht met zich mee dat steeds als ik het te moeilijk vond om samen te blijven, ik er weer achter moest zien te komen dat weggaan niets zou oplossen. Ik zou een prachtig kind met het badwater hebben weggegooid. Tony was en bleef die ene die mij het diepst raakte en inspireerde én mijn perfecte ellendeling was, zal ik maar zeggen. Een tegenstander van een aard en een formaat als ik geen tweede keer zou treffen in mijn leven. Als we nooit hadden ervaren dat we door de Geest waren samengebracht, was alles vast anders geweest.
Ik zei ook nog dat ik het wel aanvaarden moest omdat hij in mij die seksuele partner niet vond die hij zocht. Of nodig had. Of zelf was. Ik begreep zijn lichaam eigenlijk niet. Nee wacht, ik aanvaardde dat helemaal niet, ik kon dat bij god niet aanvaarden, maar ik kon er ook niet omheen. Hoe moest ik hem dan zijn weg ontnemen? Als liefde liefde is, dan is zij ook vrijheid. Ik moest hem wel laten gaan, maar dan wilde ik hem ook weer terug. Bovendien wist ik maar al te goed dat ik een vis nooit zou hebben door hem vast te houden. Juist vissen spartelen zich met alle kracht en hevigheid los als je probeert hen aan je haak te houden. Ze springen terug het water in en verdwijnen. Het enige wat je dan nog doen kunt, is doodmaken. Vond ik geen optie. Ik zag me dus simpelweg gedwongen om niet te hard te schreeuwen dat hij bij mij moest blijven en niet weg mocht gaan naar een ander, want juist dan zou ik hem verliezen. Dus zo nobel en wijs was ik nu ook weer niet.
Natuurlijk was ik wel vreselijk bang. Ja, vreselijk bang. Maar ja..
'Zag je zijn vrouwen. Had je contact met hen?' vraagt ze. Ja, ik zag ze, ik nodigde ze uit, ik sprak met ze, ik kookte voor ze, ze kookten voor mij, ze respecteerden me en waren bang van me en ik respecteerde hen en was bang van hen. We zijn vrouwen. Ik weet niet precies wat dat betekent, maar het betekent toch iets. Veel zelfs. Uiteindelijk. Intussen lagen ze af en toe in mijn bed en ik in een ander. Dat was niet fijn maar dat kan. Na jaren begon ik te zien dat niets en niemand zo belangrijk is als het lijkt. Zij niet. Ik niet. Hij niet. Wij niet. Niemand heeft ons ooit beloofd dat alles vanzelf zou gaan, met gemak en met geluk. Misschien gaat alles wel vanzelf, maar wij gaan niet vanzelf. Zoveel is wel zeker.
Ontrouw is een heel goede spiegel om jezelf in te zien. Ik buig ervoor.
Dat het belangrijk was dat alles open en mogelijk was. Zeg ik ook nog. Hij verzweeg niets en gaf op iedere vraag die ik durfde stellen een eerlijk antwoord. Ik denk nog, dat is toch vanzelfsprekend, maar ik realiseerde me ineens dat dat voor veel mensen in geval van ontrouw precies niet vanzelfsprekend is.
S. is stil en verzucht dan dat ze het zo moeilijk vindt.
'Het is waar,' zeg ik, 'het is niet te doen. Nee, echt, het is eigenlijk niet te doen. Je kunt het alleen proberen. Of nee, je kunt het alleen doen. Het is niet te doen en je doet het.'
Zo ongeveer vertelde ik iets over mijn leven met Tony en 'de vrouwen'.
En wat heb ik daarmee gezegd? Heb ik daarmee iets gezegd over hoe ik het geklaard heb? Nauwelijks, ben ik bang. Een flinter misschien. De ontrouw tegemoet treden tot de vermeende angel eruit was, kostte me bijna een half leven. Grondwerk.
Het is goede grond waar ik de schop in steek. Ze kan straks achter een klein muurtje een tuintje vormen. Zwarte aarde, witte bloemen. Daarvoor moeten nog wel de stenen verzameld worden, opgestapeld, gemetseld. Het volgende zware werk. Op al het zware werk volgt eigenlijk altijd weer zwaar werk. Hoewel grondwerk, dat is wel het zwaarst.
Maar daarna mag je in het koel helder fris klinkend water dompelen en gillen wat je wil, terwijl de eerste libelles eindelijk gekomen zijn, scherend over de waterspiegel, en een klein helblauw zoet vlindertje op je natte schouder gaat zitten. Dat is niet niks.
dinsdag 16 juni 2009
zondag 14 juni 2009
een veldje en een bestemming
Ieder lapje van de lappendeken grond die als ons eigendom op een papier getekend staat, kent een nummer. Als Tony spreekt over veldje 315 heeft dat feitelijk alles met het franse kadaster te maken, maar verder helemaal niets. Veldje 315 is een begrip geworden.
Al jaren lijkt het lapje grond voorbestemd voor de gedroomde 'potager', een groentetuin van pittige afmetingen. Het ligt naast de grote oude ruïne, die de naam 'maison brulée' al droeg voor wij hier ooit zijn neergestreken. Toen we de watermolen kochten, kochten we het hele pakket, dat de vorige bevriende eigenaars ook weer ooit in die vorm hadden bemachtigd. In zekere zin vormt de 'maison brulée' daarvan het centrum. De molen was eigenlijk een soort aanhangsel en in ieder geval nooit gebouwd om als woning te dienen. Het lag daar ergens onder aan het water, wat ongunstig was voor een huisje als je denkt aan de winter, aan zonne-uren en aan de noordenwind die vanaf het plateau precies in het gat valt waar zij staat. Bovendien was ze moeilijk te bereiken.
Als er ooit een (karre)weggetje was geweest om de te malen kastanjes naar de molen te vervoeren, dan is dat in de loop der jaren goed verdwenen en de ouden zijn het er niet over eens waar en hoe die weg precies gelopen heeft. Wij maakten jaren terug de onze. Het woord 'weg' mag een eer heten. Het is een soort geitepad voor 4x4 auto's. Wat overigens niks zegt over de het zweet waarmee hij is geplaveid. Het is vanzelfsprekend geworden dat ie er is en hij vormt intussen project zoveel-en-zoveel waar het om onderhoud gaat. Altijd ergens op de lijst der noodzakelijkheden. Afwatering, weggespoelde stenen en weggeslagen rijstroken herstellen, her en der stukje beton storten, snoeien langs de kanten, maaien overdwars.
Hoe dan ook, voor ons was het eerder dat we de molen kochten en er een knots van een ruïne en een lappendeken aan hectares kastanjeland bijkregen. En zo kwam veldje 315 ook in ons vizier.
Het stukje grond is een schuin aflopend extra breed terras, naast 'het verbrandde huis'. Aan de rand staan vlierbessenstruiken en een stevige pruimenboom waaronder je heerlijk kunt liggen zweven, het watergeraas ver weg, gezoem van ijverige insecten, fijn verstrooid zonlicht door het bladerdak, hier en daar een nog groene mirabel, waar je lekker lang naar kunt speuren, als je ogen tenminste niet onmiddellijk zijn dicht gevallen bij het neervlijen. Ergens midden in het veld staat een zo uit de kluiten gegroeide wilde rozenstruik, dat deze de vorm en afmetingen heeft gekregen van een iglo waar gemakkelijk een eskimofamilie met kinderen en kleinkinderen in kan wonen. Door de doornige rozentakken heen hebben zich bramen en zelfs druivenranken gevlochten en natuurlijk de allerlei grassen en pluimen en ook een mooi paars kruid, dat ik niet bij naam ken. Langs de rand aan de andere kant, op een iets hoger en veel smaller terras, staan sinds een paar jaar drie olijfboompjes, die door de olijvenkoopman van de markt speciaal uit Italië zijn meegebracht, alwaar ze hoog in de bergen geboren zijn en dus lage temperaturen kunnen weerstaan.
Dit is het landschap waarheen ontelbare mensen op vakantie gaan. Met recht.
Zolang we hier komen en wonen herinner ik me Tony's bekommernis om veldje 315. Wat er ook aan werk te doen is - en de lijstjes waarop de werkzaamheden staan zijn altijd maar prioriteitenlijstjes en de top van een ijsberg - veldje 315 staat erbij: er moet gesnoeid, gemaaid en zelfs geharkt, opdat de gesneden grassen het kortgeknipte gras eronder niet verstikt. De iglo die zich heeft kunnen opwerpen omdat een rozenstruik tussen het gras erg mooi was, zal er vandaag of morgen aan moeten geloven. Want zoals gezegd: ze groeit uit de kluiten en dat kan veldje 315 niet hebben. Zo'n karwei moet je vooraf nooit in uren en zweet en spierpijn willen inschatten. Zulk werk is al zwaar genoeg. Schat je het juist in, dan begin je er nooit meer aan. Schat je het te voordelig in, dan stapel je nog een frustratie op de inspanning.
Ik geloof dat deze regel voor heel wat werk geldt... Voor creatief werk bijvoorbeeld en niet minder voor ieder innerlijk evenwichtswerk.
De wortelhuishouding van heel het rozengeweld zullen we nooit totaal de grond uit krijgen. Er zal altijd iets achterblijven, tenzij we met chemie tekeer gaan. We hebben de struik te lang laten woekeren. Hoe dat zit met creatief werk, innerlijke evenwichtskunst en lang laten woekeren... daar heb ik nog niet over nagedacht. Maar pas op, als het uitzicht weer vrij is gemaakt en de grond weer gelijk, hoeveel wortelknoesten er ook onder verstopt mogen blijven zitten, dan is veldje 315 voorlopig weer schoon en ja, prachtig. Eerlijk waar. Een erg fijn veldje, gewoon om er eens naar te gaan kijken of om eens onder de pruimenboom te liggen...
En dan?
Dan gaat het weer regenen en de zon sch(r)ijnt erop en het gaat vast en zeker nog eens regenen en nog veel meer zon schijnen en de winter gaat erover en weer een nieuw lente... Kortom, veldje 315 gedijt in het ritme van de seizoenen, wordt een woestenij, geeft zich over aan de stoutmoedige handen van Tony en wie hem maar helpen wil, laat zich scheren en bekeren en keert dan jaarlijks onverrichter zake terug naar het ritme van de seizoenen en de wildernis die daarbij hoort.
Een groentetuin staat nog altijd niet ver genoeg bovenaan de lijst, dat we op zoek zijn naar een bulldozer of iets van die kracht, om het stukje grond zo grondig aan te pakken en om te ploegen dat er tomaten kunnen groeien. Ik bedoel maar, er zal ondanks al Tony's werk en soms het mijne of iemand anders, die zich zeker en vast afvraagt wat van zijn hulpvaardige bijdrage de bedoeling is, straks tóch een machine aan te pas moeten komen.
En trouwens, is dit veldje nog altijd wel het geschiktst voor de tomaten? Als dat 'verbrandde huis' toch niet gerestaureerd wordt, is het dan niet een beter idee om tezijnertijd dichter bij de molen te 'potageren'... Vragen te over. Het zit mij in het bloed. Daar weet Tony alles van. Ik zou uitstekend de naam 'mevrouw Ja maar' als bijnaam kunnen dragen.
Toch zwijg ik over veldje 315...
Zin of geen zin, volgende jaar zelfde plaats zelfde tijd.
Ik heb niet gezwegen vanaf het begin. Meerdere malen heb ik Tony gevraagd me te overtuigen van de waarde van al die inspanning, want iedere keer als het werk gedaan moest worden bekroop mij dezelfde vraag. Er is zoveel te doen, zo veel te veel, waarom sta je daar dan te zwoegen met die bosmaaier?
Ik ben zijn herhaald antwoord vergeten. Het lukt me blijkbaar niet het te incorporeren. Het past gewoon niet in de natuurlijke constellatie van mijn hersens en/of van mijn gedachteloos leven.
Is dat 'cultuur en samenleving', om het maar even kort en krachtig te houden? Is het dat weten, kiezen, plannen, inschatten, uittekenen, aanpakken en wat al niet meer op de kortste weg naar het beste resultaat, waarmee we zijn opgegroeid. Is het de vereenzelviging met het 'noodzakelijk nut der dingen', waar ik een vertrouwde rust uit haal? Ik was altijd al een kritisch meisje, dat wilde weten waar iets goed voor was.
Ja maar nee.
Ik herinner me dat ik zo'n tien jaar geleden met een vriendin dat verbrandde huis stond leeg te ploeteren van al dat woekerende groen dat erin was gaan groeien, tot en met bomen en struiken van meters hoog. We lachten ons rot met onszelf: alles zou weer gaan groeien zodra wij terug naar Nederland waren. Maar we vonden het héérlijk om iets ongeveer zinloos te doen. We hadden er vreselijk veel plezier in er eens lekker schoon schip te maken in de wetenschap dat de natuur ons gewoon weer zou inhalen. Juist dat gaf ons het lichtzinnig plezier.
Ja maar nee, dit was een zelfverkozen vrolijke uitstap. En alles is daarna inderdaad gewoon weer dichtgegroeid, maar met veldje 315 ligt het een beetje anders.
Ik beken dat ik me in het verleden goed op kon winden over ongerijmde werken waar Tony zich mee inliet en waarbij hij van mij hetzelfde verwachtte , maar dat doe ik niet meer. Iets doen of laten begaan, omdat een ander vindt dat het belangrijk is dat het gedaan wordt, heeft zo zijn eigen zin, die niet ligt in het resultaat, maar in het plezier van die ander. Niet snappen en toch doen maakt een mens bescheiden. Dat mag wat kosten.
Ja maar nee.
Er is hier meer aan de hand: ik heb al te vaak meegemaakt dat een in mijn oog onnodige handeling of weggegooide energie of dromerij tenslotte zijn zinnige uitdrukking vond in iets moois, iets handigs of iets bijzonders. Het gaat om dingen waaraan geen zinnig mens begint als ie van wanten weet, plant, inschat, berekent en zo meer, voor ie ergens aan begint. Dat werkt hier ook niet. De condities zijn zo onberekenbaar, dat je vroeg of laat toch bedrogen zou uitkomen. Dromen, beginnen en volhouden zijn de belangrijkste ingrediënten waarmee gebouwd wordt.
Jaren terug moest Tony aan het eind van een zomer kost wat kost nog op een zeker terras paaltjes uitzetten voor een hutje - of zoiets - dat op die onmogelijke plek ooit zou moeten verrijzen. Volslagen belachelijk, dacht niet ik alleen. Er zat van alles in de weg, er moesten die dag nog allerlei andere dingen gebeuren, voor we terug naar het noorden konden gaan rijden, maar die paaltjes en die touwtjes op precies de juiste punten moesten absoluut nog op hun plek. In wezen was hij zelf niet de laatste die de onzinnigheid van zijn actie wel aanvoelde. Maar toch. Koppigheid kent geen tijd. Je kunt ook zeggen: intuïtie serieus nemen. Of: baat het niet, het schaadt ook niet. Feit blijft dat hij een paar jaar achtereen af en toe stond te dromen met de blik op de onder het gras verdwenen paaltjes en touwtjes en je hem kon zien denken: daar moet nog iets, ik weet niet wat, maar hier moet nog iets. Hij heeft me zelfs nog eens gevraagd te tekenen, zo'n houten huisje, zoiets als... kijk.. nee, wacht... Zulke inspiraties verdwenen voor mij met de wisseling van de seizoenen, maar voor Tony niet.
Eindeloze uren staat hij te staren naar alle stadia van zijn werk op welk vlak dan ook. Meestal staat hij dan te fluiten of te neuriën. Hij rookt erbij. Hij drinkt erbij. Het ziet eruit of hij een beetje tevreden staat te zijn op wat hij die dag gedaan heeft of staat te fantaseren over hoe een berghelling kan veranderen in een houten huis met terras. Dat is het dan ook eigenlijk.
In gedachtenis aan de uitdrukking 'daar is over nagedacht', tegen de tijd dat er inderdaad een houten huisje oprijst op de berghelling waar de vermolmde paaltjes tussen de graspollen verdwaald waren, bestaat zijn nadenken uit Niet-nadenken. Uitleggen wat zich dan in hem afspeelt is erg lastig. 'Ik maak met mijn wil contact met 'intent',' zei hij laatst. Hij kijkt en richt zijn aandacht op iets dat aan die aandacht trekt. Iets dat zelf zijn contouren tekent, als het moment daar is. 'Intent' is voor hem een onafhankelijke, onpersoonlijke kracht. Het is de bron van een creatie vòòr er een mens aan te pas komt. Het is een potentie, een mogelijkheid, een aanbod. Je kunt er verbinding mee maken. Jezelf ermee in lijn brengen, je energie ertoe uitlijnen. Daar moet je dan je wil voor inzetten. Kijken, luisteren en veel tijd nemen. Be-ogen moet je het. Niet terugschrikken voor bizarre ideeën. Eigenwijs zijn maar niet te eigenwijs. Geduldig zijn maar niet te geduldig. Durven maar niets forceren. Als we woorden gebruiken, begrijp ik hem.
Misschien is het eigenlijk een soort geloof, overweeg ik. Waarom niet? Het lijkt me waarachtig een soort geloof, maar niet een geloof ergens ín. Nee, gewoon: geloven.
Begrijpen op het nivo van het dagelijks leven is onbegonnen werk. Alle keren dat ik dat probeerde, greep ik er goed naast. Moet voor hemzelf hetzelfde geweest zijn. Opwinding en willen weten waarom hij doet wat ie doet, dát is pas echt zinloos. Hijzelf heeft het ook moeten opgeven om te willen begrijpen waarom hij zoveel uren als een tevreden luilak stond te fluiten en tijd te vermorsen. Je eigen neiging niet interpreteren en je aandacht de weg laten gaan die het zelf zoekt... Zekerheid bestaat niet. Voor hetzelfde geld ben je tóch die tevreden luilak die tijd verprutst. Niemand kan dat weten dan wijzelf.
Zo is er veel begonnen dat later op zijn plek viel. Ik kan er me nog altijd intens en zelfs jaloers over verwonderen hoe het komt dat de dingen bij hem zo vaak op hun plek vallen. Is het omdat hij er hoe dan ook voor zorgt dat het idiote begin van iets tenslotte een bestemming krijgt, die hij dan dé bestemming noemt? Er komt altijd een of andere aap uit de mouw, die maakt dat alles wat gepasseerd is van belang en nuttig is geweest. Ik kan nog wel eens flink denken: ja, zo kan ik het ook; achteraf kun je mooie patronen tekenen die een relatie tussen jouw wil en 'intent' precies zo laten zijn als je theorie wil doen geloven! Alle om- en dwaalwegen incluis. Dat idiote idee als begin heb je dan zo kunnen kneden en draaien, dat je achteraf kunt zeggen: kijk, zo idioot was dat toch niet. Simpel gezegd: je slaagt altijd.
Tony zelf is er steeds vreselijk zeker van dat alles tenslotte precies gegaan is zoals het moest gaan en dat het resultaat op geen andere manier had kunnen worden behaald dan juist via zijn ogenschijnlijk idiote dromerijen en bizarre (om)wegen. Ik betwijfel nogal graag de onontkoombaarheid van de weg ernaar toe.
Maakt dat eigenlijk iets uit?
Ja maar nee. Niet als het resultaat er eenmaal is, dat al jaren eerder was 'be-oogd'. Een mooi terras is een mooi terras. Het maakt wel uit voor de weg erheen. Er kan een rots voor opzij moeten. En voor het gevoel aan het einde: de rust en zekerheid dat alles ging zo het moest gaan. Dat noem ik een kunst. Ik ben bang dat ik die ontbeer.
Ik moet het doen met de eeuwige twijfel die me altijd weer voortstuwt door de krochten van onderweg. Vragen, vragen vragen. Graven, graven, graven. Die zekerheid in 'en hij zag dat het goed was', dat is nou mijn droom.
Ik moet toch echt eens nadenken over die creatieve processen en ook over die innerlijke evenwichtskunsten. Gaat schrijven anders dan via wil en 'intent'? Leren we niet onszelf via de ander?
Kortom: de toekomst van veldje 315 ligt open en zal me benieuwen. Ik neem de hark op en zwijg. Op een dag zal Tony tevreden ontdekken dat zijn besognes en inspanningen tot hier toe precies nodig waren geweest om het mooie resultaat te behalen dat straks behaald zal worden. Een metamorfose van veldje 315 in wat het ook mag zijn.
En zo niet, dan ligt de bestemming nog in het verschiet.
Al jaren lijkt het lapje grond voorbestemd voor de gedroomde 'potager', een groentetuin van pittige afmetingen. Het ligt naast de grote oude ruïne, die de naam 'maison brulée' al droeg voor wij hier ooit zijn neergestreken. Toen we de watermolen kochten, kochten we het hele pakket, dat de vorige bevriende eigenaars ook weer ooit in die vorm hadden bemachtigd. In zekere zin vormt de 'maison brulée' daarvan het centrum. De molen was eigenlijk een soort aanhangsel en in ieder geval nooit gebouwd om als woning te dienen. Het lag daar ergens onder aan het water, wat ongunstig was voor een huisje als je denkt aan de winter, aan zonne-uren en aan de noordenwind die vanaf het plateau precies in het gat valt waar zij staat. Bovendien was ze moeilijk te bereiken.
Als er ooit een (karre)weggetje was geweest om de te malen kastanjes naar de molen te vervoeren, dan is dat in de loop der jaren goed verdwenen en de ouden zijn het er niet over eens waar en hoe die weg precies gelopen heeft. Wij maakten jaren terug de onze. Het woord 'weg' mag een eer heten. Het is een soort geitepad voor 4x4 auto's. Wat overigens niks zegt over de het zweet waarmee hij is geplaveid. Het is vanzelfsprekend geworden dat ie er is en hij vormt intussen project zoveel-en-zoveel waar het om onderhoud gaat. Altijd ergens op de lijst der noodzakelijkheden. Afwatering, weggespoelde stenen en weggeslagen rijstroken herstellen, her en der stukje beton storten, snoeien langs de kanten, maaien overdwars.
Hoe dan ook, voor ons was het eerder dat we de molen kochten en er een knots van een ruïne en een lappendeken aan hectares kastanjeland bijkregen. En zo kwam veldje 315 ook in ons vizier.
Het stukje grond is een schuin aflopend extra breed terras, naast 'het verbrandde huis'. Aan de rand staan vlierbessenstruiken en een stevige pruimenboom waaronder je heerlijk kunt liggen zweven, het watergeraas ver weg, gezoem van ijverige insecten, fijn verstrooid zonlicht door het bladerdak, hier en daar een nog groene mirabel, waar je lekker lang naar kunt speuren, als je ogen tenminste niet onmiddellijk zijn dicht gevallen bij het neervlijen. Ergens midden in het veld staat een zo uit de kluiten gegroeide wilde rozenstruik, dat deze de vorm en afmetingen heeft gekregen van een iglo waar gemakkelijk een eskimofamilie met kinderen en kleinkinderen in kan wonen. Door de doornige rozentakken heen hebben zich bramen en zelfs druivenranken gevlochten en natuurlijk de allerlei grassen en pluimen en ook een mooi paars kruid, dat ik niet bij naam ken. Langs de rand aan de andere kant, op een iets hoger en veel smaller terras, staan sinds een paar jaar drie olijfboompjes, die door de olijvenkoopman van de markt speciaal uit Italië zijn meegebracht, alwaar ze hoog in de bergen geboren zijn en dus lage temperaturen kunnen weerstaan.
Dit is het landschap waarheen ontelbare mensen op vakantie gaan. Met recht.
Zolang we hier komen en wonen herinner ik me Tony's bekommernis om veldje 315. Wat er ook aan werk te doen is - en de lijstjes waarop de werkzaamheden staan zijn altijd maar prioriteitenlijstjes en de top van een ijsberg - veldje 315 staat erbij: er moet gesnoeid, gemaaid en zelfs geharkt, opdat de gesneden grassen het kortgeknipte gras eronder niet verstikt. De iglo die zich heeft kunnen opwerpen omdat een rozenstruik tussen het gras erg mooi was, zal er vandaag of morgen aan moeten geloven. Want zoals gezegd: ze groeit uit de kluiten en dat kan veldje 315 niet hebben. Zo'n karwei moet je vooraf nooit in uren en zweet en spierpijn willen inschatten. Zulk werk is al zwaar genoeg. Schat je het juist in, dan begin je er nooit meer aan. Schat je het te voordelig in, dan stapel je nog een frustratie op de inspanning.
Ik geloof dat deze regel voor heel wat werk geldt... Voor creatief werk bijvoorbeeld en niet minder voor ieder innerlijk evenwichtswerk.
De wortelhuishouding van heel het rozengeweld zullen we nooit totaal de grond uit krijgen. Er zal altijd iets achterblijven, tenzij we met chemie tekeer gaan. We hebben de struik te lang laten woekeren. Hoe dat zit met creatief werk, innerlijke evenwichtskunst en lang laten woekeren... daar heb ik nog niet over nagedacht. Maar pas op, als het uitzicht weer vrij is gemaakt en de grond weer gelijk, hoeveel wortelknoesten er ook onder verstopt mogen blijven zitten, dan is veldje 315 voorlopig weer schoon en ja, prachtig. Eerlijk waar. Een erg fijn veldje, gewoon om er eens naar te gaan kijken of om eens onder de pruimenboom te liggen...
En dan?
Dan gaat het weer regenen en de zon sch(r)ijnt erop en het gaat vast en zeker nog eens regenen en nog veel meer zon schijnen en de winter gaat erover en weer een nieuw lente... Kortom, veldje 315 gedijt in het ritme van de seizoenen, wordt een woestenij, geeft zich over aan de stoutmoedige handen van Tony en wie hem maar helpen wil, laat zich scheren en bekeren en keert dan jaarlijks onverrichter zake terug naar het ritme van de seizoenen en de wildernis die daarbij hoort.
Een groentetuin staat nog altijd niet ver genoeg bovenaan de lijst, dat we op zoek zijn naar een bulldozer of iets van die kracht, om het stukje grond zo grondig aan te pakken en om te ploegen dat er tomaten kunnen groeien. Ik bedoel maar, er zal ondanks al Tony's werk en soms het mijne of iemand anders, die zich zeker en vast afvraagt wat van zijn hulpvaardige bijdrage de bedoeling is, straks tóch een machine aan te pas moeten komen.
En trouwens, is dit veldje nog altijd wel het geschiktst voor de tomaten? Als dat 'verbrandde huis' toch niet gerestaureerd wordt, is het dan niet een beter idee om tezijnertijd dichter bij de molen te 'potageren'... Vragen te over. Het zit mij in het bloed. Daar weet Tony alles van. Ik zou uitstekend de naam 'mevrouw Ja maar' als bijnaam kunnen dragen.
Toch zwijg ik over veldje 315...
Zin of geen zin, volgende jaar zelfde plaats zelfde tijd.
Ik heb niet gezwegen vanaf het begin. Meerdere malen heb ik Tony gevraagd me te overtuigen van de waarde van al die inspanning, want iedere keer als het werk gedaan moest worden bekroop mij dezelfde vraag. Er is zoveel te doen, zo veel te veel, waarom sta je daar dan te zwoegen met die bosmaaier?
Ik ben zijn herhaald antwoord vergeten. Het lukt me blijkbaar niet het te incorporeren. Het past gewoon niet in de natuurlijke constellatie van mijn hersens en/of van mijn gedachteloos leven.
Is dat 'cultuur en samenleving', om het maar even kort en krachtig te houden? Is het dat weten, kiezen, plannen, inschatten, uittekenen, aanpakken en wat al niet meer op de kortste weg naar het beste resultaat, waarmee we zijn opgegroeid. Is het de vereenzelviging met het 'noodzakelijk nut der dingen', waar ik een vertrouwde rust uit haal? Ik was altijd al een kritisch meisje, dat wilde weten waar iets goed voor was.
Ja maar nee.
Ik herinner me dat ik zo'n tien jaar geleden met een vriendin dat verbrandde huis stond leeg te ploeteren van al dat woekerende groen dat erin was gaan groeien, tot en met bomen en struiken van meters hoog. We lachten ons rot met onszelf: alles zou weer gaan groeien zodra wij terug naar Nederland waren. Maar we vonden het héérlijk om iets ongeveer zinloos te doen. We hadden er vreselijk veel plezier in er eens lekker schoon schip te maken in de wetenschap dat de natuur ons gewoon weer zou inhalen. Juist dat gaf ons het lichtzinnig plezier.
Ja maar nee, dit was een zelfverkozen vrolijke uitstap. En alles is daarna inderdaad gewoon weer dichtgegroeid, maar met veldje 315 ligt het een beetje anders.
Ik beken dat ik me in het verleden goed op kon winden over ongerijmde werken waar Tony zich mee inliet en waarbij hij van mij hetzelfde verwachtte , maar dat doe ik niet meer. Iets doen of laten begaan, omdat een ander vindt dat het belangrijk is dat het gedaan wordt, heeft zo zijn eigen zin, die niet ligt in het resultaat, maar in het plezier van die ander. Niet snappen en toch doen maakt een mens bescheiden. Dat mag wat kosten.
Ja maar nee.
Er is hier meer aan de hand: ik heb al te vaak meegemaakt dat een in mijn oog onnodige handeling of weggegooide energie of dromerij tenslotte zijn zinnige uitdrukking vond in iets moois, iets handigs of iets bijzonders. Het gaat om dingen waaraan geen zinnig mens begint als ie van wanten weet, plant, inschat, berekent en zo meer, voor ie ergens aan begint. Dat werkt hier ook niet. De condities zijn zo onberekenbaar, dat je vroeg of laat toch bedrogen zou uitkomen. Dromen, beginnen en volhouden zijn de belangrijkste ingrediënten waarmee gebouwd wordt.
Jaren terug moest Tony aan het eind van een zomer kost wat kost nog op een zeker terras paaltjes uitzetten voor een hutje - of zoiets - dat op die onmogelijke plek ooit zou moeten verrijzen. Volslagen belachelijk, dacht niet ik alleen. Er zat van alles in de weg, er moesten die dag nog allerlei andere dingen gebeuren, voor we terug naar het noorden konden gaan rijden, maar die paaltjes en die touwtjes op precies de juiste punten moesten absoluut nog op hun plek. In wezen was hij zelf niet de laatste die de onzinnigheid van zijn actie wel aanvoelde. Maar toch. Koppigheid kent geen tijd. Je kunt ook zeggen: intuïtie serieus nemen. Of: baat het niet, het schaadt ook niet. Feit blijft dat hij een paar jaar achtereen af en toe stond te dromen met de blik op de onder het gras verdwenen paaltjes en touwtjes en je hem kon zien denken: daar moet nog iets, ik weet niet wat, maar hier moet nog iets. Hij heeft me zelfs nog eens gevraagd te tekenen, zo'n houten huisje, zoiets als... kijk.. nee, wacht... Zulke inspiraties verdwenen voor mij met de wisseling van de seizoenen, maar voor Tony niet.
Eindeloze uren staat hij te staren naar alle stadia van zijn werk op welk vlak dan ook. Meestal staat hij dan te fluiten of te neuriën. Hij rookt erbij. Hij drinkt erbij. Het ziet eruit of hij een beetje tevreden staat te zijn op wat hij die dag gedaan heeft of staat te fantaseren over hoe een berghelling kan veranderen in een houten huis met terras. Dat is het dan ook eigenlijk.
In gedachtenis aan de uitdrukking 'daar is over nagedacht', tegen de tijd dat er inderdaad een houten huisje oprijst op de berghelling waar de vermolmde paaltjes tussen de graspollen verdwaald waren, bestaat zijn nadenken uit Niet-nadenken. Uitleggen wat zich dan in hem afspeelt is erg lastig. 'Ik maak met mijn wil contact met 'intent',' zei hij laatst. Hij kijkt en richt zijn aandacht op iets dat aan die aandacht trekt. Iets dat zelf zijn contouren tekent, als het moment daar is. 'Intent' is voor hem een onafhankelijke, onpersoonlijke kracht. Het is de bron van een creatie vòòr er een mens aan te pas komt. Het is een potentie, een mogelijkheid, een aanbod. Je kunt er verbinding mee maken. Jezelf ermee in lijn brengen, je energie ertoe uitlijnen. Daar moet je dan je wil voor inzetten. Kijken, luisteren en veel tijd nemen. Be-ogen moet je het. Niet terugschrikken voor bizarre ideeën. Eigenwijs zijn maar niet te eigenwijs. Geduldig zijn maar niet te geduldig. Durven maar niets forceren. Als we woorden gebruiken, begrijp ik hem.
Misschien is het eigenlijk een soort geloof, overweeg ik. Waarom niet? Het lijkt me waarachtig een soort geloof, maar niet een geloof ergens ín. Nee, gewoon: geloven.
Begrijpen op het nivo van het dagelijks leven is onbegonnen werk. Alle keren dat ik dat probeerde, greep ik er goed naast. Moet voor hemzelf hetzelfde geweest zijn. Opwinding en willen weten waarom hij doet wat ie doet, dát is pas echt zinloos. Hijzelf heeft het ook moeten opgeven om te willen begrijpen waarom hij zoveel uren als een tevreden luilak stond te fluiten en tijd te vermorsen. Je eigen neiging niet interpreteren en je aandacht de weg laten gaan die het zelf zoekt... Zekerheid bestaat niet. Voor hetzelfde geld ben je tóch die tevreden luilak die tijd verprutst. Niemand kan dat weten dan wijzelf.
Zo is er veel begonnen dat later op zijn plek viel. Ik kan er me nog altijd intens en zelfs jaloers over verwonderen hoe het komt dat de dingen bij hem zo vaak op hun plek vallen. Is het omdat hij er hoe dan ook voor zorgt dat het idiote begin van iets tenslotte een bestemming krijgt, die hij dan dé bestemming noemt? Er komt altijd een of andere aap uit de mouw, die maakt dat alles wat gepasseerd is van belang en nuttig is geweest. Ik kan nog wel eens flink denken: ja, zo kan ik het ook; achteraf kun je mooie patronen tekenen die een relatie tussen jouw wil en 'intent' precies zo laten zijn als je theorie wil doen geloven! Alle om- en dwaalwegen incluis. Dat idiote idee als begin heb je dan zo kunnen kneden en draaien, dat je achteraf kunt zeggen: kijk, zo idioot was dat toch niet. Simpel gezegd: je slaagt altijd.
Tony zelf is er steeds vreselijk zeker van dat alles tenslotte precies gegaan is zoals het moest gaan en dat het resultaat op geen andere manier had kunnen worden behaald dan juist via zijn ogenschijnlijk idiote dromerijen en bizarre (om)wegen. Ik betwijfel nogal graag de onontkoombaarheid van de weg ernaar toe.
Maakt dat eigenlijk iets uit?
Ja maar nee. Niet als het resultaat er eenmaal is, dat al jaren eerder was 'be-oogd'. Een mooi terras is een mooi terras. Het maakt wel uit voor de weg erheen. Er kan een rots voor opzij moeten. En voor het gevoel aan het einde: de rust en zekerheid dat alles ging zo het moest gaan. Dat noem ik een kunst. Ik ben bang dat ik die ontbeer.
Ik moet het doen met de eeuwige twijfel die me altijd weer voortstuwt door de krochten van onderweg. Vragen, vragen vragen. Graven, graven, graven. Die zekerheid in 'en hij zag dat het goed was', dat is nou mijn droom.
Ik moet toch echt eens nadenken over die creatieve processen en ook over die innerlijke evenwichtskunsten. Gaat schrijven anders dan via wil en 'intent'? Leren we niet onszelf via de ander?
Kortom: de toekomst van veldje 315 ligt open en zal me benieuwen. Ik neem de hark op en zwijg. Op een dag zal Tony tevreden ontdekken dat zijn besognes en inspanningen tot hier toe precies nodig waren geweest om het mooie resultaat te behalen dat straks behaald zal worden. Een metamorfose van veldje 315 in wat het ook mag zijn.
En zo niet, dan ligt de bestemming nog in het verschiet.
Abonneren op:
Posts (Atom)