woensdag 24 juni 2009

springen

(Dit is een direct vervolg op de vorige tekst 'grondwerk', die u beter kunt hebben gelezen vòòr lezing van dit stukje. Ik zeg het maar...)

Wat ik S. niet kon vertellen, omdat mijn Frans te slecht is, maar misschien ook omdat ik alleen juist schrijvend mijn herinnering zo kan laten spreken, kan ik u bijvoorbeeld in deze woorden vertellen:

Hij is weg en jij ligt in bed. Jij ligt in jullie bed. Je bent bang, je verbeelding slaat op hol. Hij en zij, die meestal de Ander genoemd wordt, zij zijn samen en bestijgen de sterren. Daar ben je volkomen zeker van. Je kunt aan alles twijfelen, maar daaraan niet. Jij telt niet mee, jij neemt geen deel, jij bent hier. Je vergeet de grenzen van de tijd en je maakt van je verlorenheid een even groot universum als je denkt dat hij met haar binnengaat. Het moment verruimt zich in je hoofd tot jouw eeuwigheid. Het eeuwige 'en ik dan?!' Van binnen raak je volledig hol. Je hebt geen maag meer, je hart zweeft door een grote lege kamer. Je denkt dat je verbeelding op hol slaat omdát je bang bent. Niet andersom. Je kunt niet andersom kijken, andersom denken. Je angst heeft ongezien gelijk. Zo denk je. Nee, je denkt daar niet over na, je hele lichaam is vervuld van de angst en je geeft die angst ongevraagd tot in alle uithoeken gelijk. Angst klopt niet aan en vraagt of ie binnen mag komen. Je hebt al opengedaan voor je het weet. De angst is je de baas en jij weet niet beter. Van angst naar verdriet, van angst naar woede, van angst naar angst. Je angst heeft het bij het juiste eind. Argumenten daarvoor zijn royaal voorhanden, mocht het nodig zijn. Voor als het verstand gaat delibereren. Altijd en overal argumenten te over. Als er geen argumenten voorhanden waren, om je te vertellen dat het inderdaad verschrikkelijk is wat jou wordt aangedaan, dan was er geen angst. Angst grijpt de argumenten, houdt ze vast, zwaait ermee in het rond, schreeuwt ze eruit. Je zit gevangen in de cirkel en weet voorlopig van niks. Jij bent de angst en je grijpt en zwaait en schreeuwt. Dit is verschrikkelijk en dit is waar. Hoe meer je schreeuwt, hoe meer de kamer er stil van wordt. De lakens zwijgen. Je bent alleen, maar daar is de tweede zekerheid: iedereen geeft je gelijk, iedereen snapt jou, iedereen zou bang zijn, niemand wil meemaken wat jij moet meemaken. Arme jij daar, ontkend en achtergelaten. Iedereen wil gekend en meegenomen. Geteld zijn. Wij zijn mensenkinderen, we mogen niet in de steek gelaten worden. O jee, ach en wee.

Angst en verbeelding zwengelen elkaar aan. Je hebt gevoel voor drama, je bestijgt gestaag de top van het lijden. Ontrouw is een knaller, het jaagt je met zekerheid naar die top. Je lichaam is te klein, je knalt van binnenuit tegen je huid op, de kamer is te klein, je knalt tegen de muren, zelfs de nacht wordt te klein, als je zo door gaat. Je kruipt in het kussen, dieper in de matras, het hele donker in. Je angst om geen enkel verschil te maken, om in dat moment van de aardbodem te kunnen verdwijnen zonder een rimpeling achter te laten, wordt bijna bevredigd. Maar ze is groot en kan nog groter worden. Alsmaar groter zelfs. Om heel die angst om verstoken te zijn, te omvatten en uit te putten, moet je verschrikkelijk erg in de steek gelaten worden. Helemaal, wat helemaal ook zijn mag.

En dan op een dag, een uur, een split second is er plotseling een opening, een keerpunt. Je ligt weer in een zoveelste nacht heel die angst te zijn. Je voelt dat daar liggen niets zal veranderen en plots hoeft er niets meer te veranderen. Je bent als de dood voor de doodssteek, maar je ligt daar gewoon te ademen in het donker. Misschien zoals het lichaam het signaal van pijn naar de hersens onderbreekt als het werkelijk teveel wordt. Zodat je haar niet meer voelt. Je raakt bewusteloos, want je wordt uit het bewustzijn van de pijn geduwd. Maar deze pijn duwt je niet uit je bewustzijn omlaag, zij duwt je omhoog. Jij bent er nog, je lichaam ligt daar pijn te hebben, maar jij stijgt een beetje op en kunt gaan kijken. Goed, je bent er misschien niet voor hem. Maar wie weet, misschien ook wel. Ergens in zijn hoofd of in dat universum waar zij opstijgen. Hoe zou jij zoiets weten? Op de een of andere mysterieuze manier begint dat eenzame in het donker prettig te worden. Prettig? Misschien niet prettig dan, maar ergens begint er een onverschilligheid te groeien. Neenee, niet een kille onverschilligheid van haatdragende verbittering, maar een open onaangedane blik kruipt langzaam bij je binnen. Het wordt nu ook daarbinnen stiller. Je staart in het donker, je ogen gesloten, misschien open, maar je verbeten blik is gebroken. Er vloeit iets binnen dat leeg is, aangenaam noch onaangenaam. Een on-verschil-ligheid. Iets dat het verschil geen belang toekent. Je ziet dat je geen verschil kunt maken. De getuige is opgestaan. Jij ligt in het bed, in jezelf gedoken, in jouw kou en donker, in jouw eenzaamheid en je weet en ziet dat ergens anders je man met een andere vrouw zijn lichaam en zijn dromen deelt. Zo is het. Wellicht deelt hij zijn hele wezen. Dan is het zo. Wellicht tot hij erin oplost. Zo kan het zijn. Je erkent voor dat moment dat hij daar is waar hij met jou niet kan zijn, dat hij met haar vindt wat hij bij jou niet vond. Niet minder, niet meer. Wat zij is ben jij niet. Jij bent dat 'Niet' in zijn bestaan. Niet meer en niet minder. Hoe zou jij kunnen zijn wat zij is? Dat is zij al. Dat is enkel zij. Jij bent niet zij en niet daar. In dit plaatje, dat jouw nacht beheerst, doe jij er niet toe. Slechts in dat plaatje. Ontelbare plaatjes kun je maken, waarin jij er niet toe doet. Al die plaatjes komen niet in je op. Alleen dit ene jagende beeld. Waar jij niet telt. Geen jij in jouw donker bed en duister hoofd, met dat lege lichaam.
Maar jij bent daar wel. Hier.

Eindelijk ben je gewoon alleen. En eigenlijk is het fijn om eindelijk alleen te zijn. Je schrikt van dit besef maar je weet dat het waar is. Je ademt dieper door je buik, plots voel je dat je ademt, dat je door je buik ademt. Je hebt een buik. En je hebt armen, benen, voeten. Je zoomt verder uit. Je ziet je lichaam op het bed in de nacht. De matras draagt je, het bed draagt je, de vloer, je huis, de aarde. Je blijft heel stil liggen. Het gordijn beweegt waar het raam op een kier staat. Er rijdt een auto voorbij. Je gedachten dragen je, je gevoelens dragen je, je adem draagt je. Je hoort de wind daarbuiten. Je denkt aan hem en je weet dat ie terugkomt. Je weet dat het moeilijk zal zijn, als de deur opengaat en je zijn hele lichaam voelt binnenkomen, als hij dan naar je kijkt en als zijn stem zal klinken. Je kent de aanblik van zijn vervuld zijn. Je weet dat jouw angst en al zijn jassen en uitwassen met de kracht van een overval weer bij je zullen binnenstormen en met hun monsterlijke tengels jou in hun kladden zullen grijpen. Je wilt dat niet. Deze keer niet. Niet meer. Je wilt zo graag gewoon aardig zijn en zeggen dat het weer een hele worsteling was, maar dat je die doorstaan hebt en dat je tenslotte vredig was en prettig leeg. Je wilt vertellen hoe je je geholpen voelde door zijn 'ontrouw' om in die angst te kijken van er niets toe doen. Je weet wat een energie hij zal uitstralen en hoe zijn ogen zullen glanzen, maar je wilt dat je naar hem kunt kijken als gewoon naar een gelukkig mens. Juist hem als gelukkig mens. Je wilt graag dat je gaat glimlachen en zeggen dat je gezien hebt dat je er inderdaad niet toe deed en dat het daar in die toestand zo slecht nog niet was. Je deed er even niet meer toe en het was of je begreep dat het daarom ging. Dat alles toch goed was. Je wilt zeggen dat je daar eigenlijk wel blij mee bent. Dat je jezelf een dienst hebt bewezen door in dat donker zolang alleen te zijn en te ervaren dat je gewoon bleef bestaan, weliswaar als iemand die er niet toe deed, maar dat dat feitelijk helemaal juist voelde. Je was Niemand en je voelde je daar thuis. In en achter het plaatje. Dat plaatje van hem en haar. Sterker nog: je zegt zacht en helder dat hij je een dienst bewees door je te dwingen alleen te zijn met de angst om er niet toe te doen. Om zolang in die angst te liggen dat die uitgeput raakte. Of was jij het die uitgeput raakte? Tot je kon zien hoe je de angst kon stoppen. Je had naar de angst gekeken en hij was ermee gestopt om angst te zijn. Kijk, je hebt energie. Je bent de dag zonder een traan begonnen en je had bijvoorbeeld een heerlijk, helder en vrolijk ontbijt met je kind. Dat wil je graag vertellen want zo is het gegaan. Je zou hem zelfs kunnen zeggen dat je hem begrijpt en dat je je hebt verzoend en dat je blij bent dat hij blij is. En wat zal hij blij zijn met jou. Dat zou zomaar kunnen. Je voelt werkelijk dat het zo kan gaan. Je verbeelding heeft haar richting 180 graden omgedraaid. De rampspoed veranderd in een geschenk.

Maar hij komt terug en je kan niet kijken naar die glans in zijn ogen en de vrolijkheid en lichtheid die je al van een kilometer afstand... Je zwijgt. Je keert je naar het fornuis. Je middenrif trekt samen. Er vormt zich een vloedgolf. Van tranen, van woorden. Alles wat je je verbeeldde bij zijn thuiskomst is weg. Je wil hem niet horen, je wilt niet aangeraakt, je wilt niet meetellen. Je wilt hem verwijten maken, straffen. En dat doe je nog ook...

De angst kwam terug. Opnieuw en opnieuw.
Woorden laten zich enkel achter elkaar zetten, maar het is niet zo simpel dat er eerst de angst is en daarna de verzoening van eindelijk thuiskomen in je eigen donker. In werkelijkheid bestaat alles tegelijk, als een uitstulpende en inkrimpende bewegende massa. Of eigenlijk beter als niet-massa. Door mij vast te grijpen maakte ik er massa van. Kon het niet meer bewegen. Maar rampspoed en (eenzame) vredigheid kunnen hand in hand gaan. Gaan hand in hand, als we beter kijken. Pas dan, samen en tegelijkertijd, vormen ze de waarheid van dat moment. Het is nooit alleen het een of alleen het ander dat waar is. De waarheid is een paradox, nietwaar?
Pas dan en daar in die waarheid van rampspoed én vrede kan ik springen naar de eenvoudige ervaring dat het er niets meer toe doet of ik er iets toe doe.

Eindelijk, zuchtte ze. Eindelijk begrijp ik het. Eindelijk is alles oké. Ik ben er en dat is dat. Wat een opluchting.
En daar, in de zucht van verlichting, verdween haar zicht op de waarheid alweer en werd de sprong teniet gedaan. Zelfs de geringste emotie als blijdschap over wat je eindelijk bereikt en begrepen hebt, is al teveel. Voor de waarheid.
Er zit niets anders op: alle dagen springen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten